Brief 21-06-1859 Hillechien Beuckma

___________________________________________________________

Plainfield den 21 Junij 1859.
Geliefde Broeder & Zusters !

Wij zijn al eenige tijd van plan geweest aan u te schrijven doch wanneer men daar niet dadelijk toe overgaat, dan gaat het altijd weer het oude wegje langs. Het was ons zeer aangenaam eens weder schrijven van u lieden te zien daar het, vooral van u lieve Antje alzoo lang geleden was, en wij nu zien konden dat gij u wel bevond. Hartelijk hoop ik dat gij deze letteren ook alle in gezondheid ontvangen moogt als ook Johanna en Roelina en hare kindertjes. Ook wij zijn meest altijd wel, uitgezonderd dat Luiktje soms een klein accident heeft, wat wij echter geloven en hopen dat van geen duurzamen aard zal zijn evenals ik ook hartelijk hoop dat het met de doofheid van uwe Luiktje weer teregt komen zal.

Voor eenige weken kreeg zij op het linkerhandje eene dikte dat met azijnwater en zout water wasschen maar niet te verdrijven was en al aan dikker werd, toen lieten wij het aan de dokter zien die zei dat het zenuwwater was dat zij zeker door een val gekregen had, hij gaf ons wat zalf om meede te smeeren en wrijven en dan moesten wij het altijd stijf verbonden houden dan nu verscheiden weeken volgehouden en nu is het grootendeels weg en denk ik zal wel geheel vertrekken zoo wij volhouden, het was anders zoo hard op het gevoel maar dat nu ook zoo niet meer.

Eenige tijd van t voren had zij de beide handen deerlijk verbrand door in eene pie te vallen wat veel erger was dan water daar het er zoo aankleefde.
Wij deden ze dadelijk in koud water daar ik zooals het dan meesttijds gaat zoo gaauw geen watten of boomwol vinden kon, en W dadelijk op weg om wat te halen, ondertusschen gaat hij even bij de dokter aan, die hem zegt er oogenblikkelijk roggenmeel op te doen en niets anders dan dat; dit was het beste wat hij er voor wist.
Wij deden dit toen en zoodra de lappen iets nat doortrokken deden wij er weer de rogmeel over, en tusschen de vingers, bestrooiden alles, en weer met een lap omwonden en met drie weken was het zoo goed als weer klaard. 
Roggenmeel is het beste, doch ieder ander meel is in de eerste plaats goed en beter dan een ander ding wat gewoonlijk in haast maar gaauw aangegrepen word, watten niet uitgezonderd die anders ook best zijn maar er zoo in vastkleven op sommige plaatsen wat dan wanneer ze vernieuwd moeten worden losgescheurd moet worden en alzoo smart veroorzaakt, daar met meel niets te doen is, geen verbinden of wasschen, niets als telkens wat droog meel over het natte strooijen en houden het beschermd tegen het licht of invloed der lucht, en tegen stooten enzoo. 
Ik schrijf u dit omdat ik wel wenschte dat gij het in uw geheugen prentte, en Roeline ook.

Toen wij ons laatste schrijven aan Johanna klaar hadden, zagen wij dat wij beiden met stilzwijgen J’s verzoek om over de komeet te schrijven waren voorbij gegaan, dit speet ons doch het was te laat, het verheugde ons dat ook gij dat genoegen met ons hebt mogen genieten zulk een eerbiedwekkend prachtig hemel verschijnsel te mogen aanschouwen. Het is niet zeer waarschijnlijk dat dit ons hier weder te beurt vallen zal, en wellicht ook onze kinderen niet. Wij herinneren Cornelis er nog wel eens aan, om het in zijn geheugen levendig te houden.

Het is hier tegenwoordig vrij wat nattig doch het schijnt nu wat op te klaaren, onze kersen rotten meest alle voor ze regt rijp zijn, aardbeijen hebben ’t zoo wat gedaan, wij hebben van twee bedjes nog 24 quart verkocht (daar wij er niet aan konden eten) voor een schelling ’t qrt.
Nieuwe vruchten beginnen nu gaauw weer aan te komen, erwten zijn haast klaar en vroege knollen duurt ook niet heel lang meer, ons weinigje aardappels staan regt mooi in bloei, en het [] sweet corn wast met geweld. Hier houden wij alle veel van gelijk iedereen hier.

Het is jammer dat gij daar geheel van land verstoten zijt en ook haast geen tuin hebt, zoo gij daar denkt te blijven moest gij toch noodig wat hebben. Ik hoop maar dat het u daar goed afgaan zal, zulke zulke kostgangers als gij hebt die helpen nogal wat mede.
Tjakko en Trude laten maar zelden van zich hooren, hebben het ook druk daar Trude eene kleine heeft en Tjakko met zijne groote tuin ook zeker veel te doen heeft, ik wenschte wel eens te weeten hoe hem dat afgaat.
Willem is soms ook haast van plan om wat meer tuinier en wat minder boer te wezen; wat ook vrij zeker beter berekening geeft, en minder zwaar werk als het eerst in orde is. Wij hebben 3 koeijen op melk en een in vetweid, twee jonge beesten en een kalf, een zwijn die al haast vet is en ons wel te dik word, doch dan verkoop wij er wat van.
Appels geloof ik niet dat onze bomen veel beloven, doch onze druivenstokken zit veel bloei aan. Het resida zaad zijn eenige planten van opgekomen, ik wenschte wel eens wat zaad van die mooije viooltjes te hebben die wij altijd plachten te hebben. Wij hebben mooije dubbele zomerbloemen, hiervan moet gij ook eens wat hebben. Ons bloemenperk is vol van allerlei soort, want ieder die hier komt heeft wat waarvan wij dan ook wat moeten hebben en zoodoende  overhoren ze ons, doch als ze niet voldoen gooi wij ze weer weg om voor nieuwen plaats te maken. Dalia’s hebben ze ons ook verscheidene gebracht die moeten zich nu eens zien laten of ze voor ’t houden waard zijn. Chrysanthemums, Herfstasters, zijn hier tegenwoordig veel in mode en dat zijn ook heerlijke bloemen, bijna alle kleuren, en zoo dubbel, net als rozen en bloeijen een heel stuk in de winter op als ’t niet al te sterk vriest, wij hebben verscheiden soorten grooten en dwergen. 

Onze koeijen geven veel melk, wij verkopen er wekelijks tusschen vier, vijf en zes dollar melk, en boter van, boter is hier tegenwoordig maar weinig duurder dan bij u, 22 ct, vleesch kost 12 a 14 ct, spek verkochten wij voor een paar weken voor 10 a 11 ct, pekel en rookspek, eijer 16 ct dozijn. 

Ik zal mij nu haasten om deze klaar te krijgen, het is nogal aan betrokken en donker, het is goed dat er nog niet veel hooi legt, wat er legt komt zeker alles kapot.
Wij zijn zondag wat uit rijden geweest en hebben nogal hier en daar wat zien staan.
Cornelis Dekker kwam hier straks en is nu bezig ons lapje kool te zigten, doch Willem mag wel wat op zijn handen passen, hij is geen bester.
Het spijt ons dat ze wat verder van ons afwonen. Albert is hier zondag geweest, zijn oudste jongen Edge, die W. aan een plaats geholpen had bij onze oude dokter, heeft zich daar maar slegt gehouden en ook gestolen, en hij had het daar zoo goed, dokter gaf hem nogal veel.
Nu moet ik weer afbreken, laat ons schielijk eens van u horen, allen en weest in liefde gegroet en alles toegewenscht wat u het leven aangenaam maken kan. Uwe zuster Hillechien 

PS. Worden de menschen bij u ook al aan weelderiger? het is hier verschrikkelijk, wel gelijk voor mijn smaak, ze zijn het geheel zijpad noodig met hunne groote hoeprokken, en zijden kleeden met verscheiden strooken. Dragen ze bij u ook hoeprokken? ja zeker? hoe gaat het Foske Addinga? groet haar bij gelegenheid. HB

___________________________________________________________

reseda: reseda odorata, een sierbloem
___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma