___________________________________________________________ |
Four Corners, Staten Island, N Y. den 1 July 1868.
Mej. J. G. Beuckma, Baflo.
Geliefde familie !
Gister ben ik her, na eene zeereis van 13 dagen goed en wel aangekomen. Gij zult mijn schrijven uit Liverpool wel hebben ontvangen. Heel omslagtig zal ik u niet wel kunnen schrijven, daar ik nog eenige brieven meer moet schrijven, als een naar Plainfield, een naar Lancaster, een naar Odell, en een heb ik beloofd aan mijn neef K Borgman, maar gij zult toch te weten komen dat alles wel is met mij.
Uit L. heb ik u geschreven dat het met mijn voetpedaal van de reis van de reis door Engeland vrij wat minder was geworden, en ook heb ik daarvan nogal wat minder was geworden, en ook heb ik daarvan nogal al wat last gehad gedurende de zeereis, maar de dokter aldaar heeft mij van een lang windsel voorzien en daarmede de voet stijf ingewikkeld, waarmede ik dezelve eenige keeren ’s daags in een koud voetbad moest steken, en goed vast en koel houden, hetwelk eene zeer heilzame invloed heeft uitgewerkt. Nu kan ik weer tamelijk goed loopen, maar toch niet gemakkelijk, maar pijn daaraan toch bijna, of in ’t geheel niet.
Wij hebben anders een plezierige zeereis gehad; het weer was meest alle dagen heel mooi, met weinig wind; daarbij een heerlijk en ruim kajuit en slaapvertrekken, en wat de kost aangaat, een prinselijk heenkomen en tienmaal meer dan voldoende. Wij waren twaalf kajuitspassagiers, waaronder drie dames, en onder deze laatste eene van Rotterdam, de overige alle amerikanen en engelschen, en ik verzeker u dat er onder die passagiers soms warme en belangwekkende gesprekken werden verhandeld, waarvan ik u wel gaarne iets zou willen mededeelen, maar daartoe zou ik meer ruimte benodigd zijn dan de brief toelaat.
Maar de tijd ging zeer aangenaam voorbij, totdat wij op Maandag den 29 Juny Sandy Hook in ’t gezigt kregen, tegen 6 uur bij State Island door de Quarantine beambte onze 733 passagiers werden geviseerd, en tegen 8 uur ’s avonds in de baai voor New York ten anker kwamen.
Den volgenden morgen, juist op uw verjaardag, lieve Cornelis, werden wij door een kleine tug stoomboot aan wal gebragt, en na onze goederen te hebben laten viseren, nam ik de stoomboot op Staten Islands, en tegen den middag was ik bij Siersema.
Hier vind ik alle zeer welvarende, en hartelijk verheugd over mijne aankomst. Ook bij J. Siersema en gezin ben ik gisteravond reeds geweest en vind allen nog als van ouds, nog weinig verandert, en met even hartelijk welmenende gezindheid als immer te voren. Ik zeide dat ik alle welvarende vond. Jan Siersema getuigd nogtans dat zijne krachten in de laatste jaren zeer geschokt zijn, – of zooals hij het noemt – dat zijne krachten verbroken zijn. Hij heeft zich in zijne jongere jaren al te zeer afgezwoegd.
Trientje van Dellen en haar gezin zijn een week eerder aangekomen dan ik, en zijn thans allen hier gehuisvest. Zij hebben ook een zeer goede reis gehad, en toonen zich welgemoed, hoewel zij hier vrij wat verschillende omstandigheden ontmoeten van die te Hornhuizen. Onder tusschendekspassagiers waren de meeste Ieren, Duitschers en Noorwegens, met eenige franschen en andere zuidelijke europeanen, en ook nog een Turk in zijn landscostuum.
Zij schenen welgezing en welgemoed met elkander te leven; twist heb ik zeer weinig onder hen opgemerkt, en dan was de tusschenkomst van onze waarlijk degelijke kapitein oogenblikkelijk voldoende om de rust te herstellen. Gij moest eens de plegtige godsdienstoefening mede hebben bijgewoond die er des Zondags voormiddags onder leiding des kapiteins plaats gehad. Hoewel ik geene vooringenomenheid heb met de formulieren der Engelsche of zoogenaamde Episkopale kerk, moet ik betuigen dat ik mij door het bijwonen dezer plegtigheid meer gestigt gevoelde dan zulks dikmaals het geval is geweest door het bijwonen eener godsdienstoefening der hervormden in Nederland. De eigenaardige plegtigheid die daarmede gepaard gaat [] die een overblijfsel is van de formulieren van de kerk van Rome en toch niet zonder geestverheffende invloed, niet zonder opwekking tot een verhevener bestaan. Ik kan mijn gedachten daaromtrent niet regt tot woorden brengen, maar ik ben overtuigd dat zulk eene plegtigheid niet zonder heilzame invloed kan zijn.
Dewijl mijne voeten het kwalijk toelieten om veel te loopen, ben ik gister New York nog niet verder in geweest als nodig was om de Rotterdammer dame, onze medepassagier, op het regte spoor te brengen om hare reis te vervolgen naar Boston. Dat mensch reisde geheel alleen, en met de taal bijna geheel onbekend zijnde, heb ik mij op haar dringend verzoek, harer aange[] om haar teregt te helpen en hoop en vertrouw ik dat zij teregt gekomen zal zijn, hoewel zij wat hare wereldkennis en andere faculteiten betreft, veel minder geschiktheid had om zulk eene reis te ondernemen dan een stuk vragtgoed wel geadresseerd.
Uwe brief, lieve Johanna en Cornelis, den brief dien ik zoo achteloos in de wagen had laten liggen, was bij mijne aankomst alhier reeds aangekomen, en tot mijn groot genoegen nog eenig naschrift daarbij, ’t welk mij nog eenige dagen nieuwer berigt van u en mijne lieve kinderen doet geworden dan de dag van mijn afscheid.
Mijne lieve kleine Menno, met aangename weemoed ontving ik de mededeling van tante dat gij alle avonden onzen lieve Heer bid voor het welzijn van uwe lieve Papa. Wees verzekert dat ook gij en Cornelis, en allen die mij daar dierbaar zijn, elken avond en elken dag in hartelijke liefde word gedacht, en u het hoogste heil en zegen bij den Algoeden Hemelvader word toegewenscht, en het ook mij geene geringe vreugde zal zijn u eerlang in welzijn en als brave kinderen weer te zien, in liefde en in welgezindheid tot uwe waardige tante, en tot allen die u omringen, dan zult ook gij wederkeerig hen dienstbaar zijn of worden, en het leven zal vreedzaam en gelukkig voortvloeijen, overeenkomstig den bedoeling van het verheven Godsbestuur ’t welk niets beoogt dan het welzijn van deszelfs schepselen.
Denkt dikwijls aan uwe lieve, edele moeder, die in het graf ligt en zoekt u voor te stellen opwelde wijze gij haar het meest welbehaaglijk zoudt kunnen zijn zoo zij nog bij u was.
En mogen wij ons niet voorstellen dat zij nog heden bij ons is? Ik geloof zulks. Ja waarlijk mijne lieve kinderen. Ik geloof zulks.
Doch op latere jaren zult gij beter in staat zijn daarvan inzigt te verkrijgen en te beseffen. Wilt u voor het tegenwoordige maar tevreden stellen met de gedachte dat wij ons welzijn, ons geluk, heden en toekomstig, niet beter bevorderlijk kunnen zijn dan door de betrachting om zoo braaf en deugdzaam te zijn als ons dit mogelijk is, niet alleen voor het oog der menschen, maar voor het oog van de Alwetende, wiens welbehagen wij immers nog oneindig veel meer op prijs moeten stellen doch dat van den waardigsten mensch. Maar gij zult mij over dit alles nog niet regt begrijpen, maar hebt uwe tante en andere goede menschen maar regt lief, dan doet gij ook altijd wat zij van u verlangen, en zoo gaat alles wel, en word gij van dag tot dag wijzere en betere kinderen, en later verstandige en brave menschen, tot zegen van u zelven en tot vreugde van alle goede menschen die u lief hebben.
Hoe gaarne zou ik spoedig eens van u willen horen. Mij dunkt gij zoudt wel kunnen schrijven dadelijk na de ontvangst van dezen, en adresseren op “K. J. Beukma, Lancaster, Erie County, N. Y. (via New York)”. Ik zal die nog wel te Lancaster ontvangen, en zoo het mogt zijn dat ik dan reeds vertrokken mogt zijn, dan zou ik immers orders achterlaten om ze mij direkt toe te zenden. Het kan wel zijn dat ik mij op Staten Island en Plainfield wel een veertien dagen moet ophouden, en zoo ik dan ook zoo lang te Lancaster zou zijn dan zou het nog lang mochten duren voordat ik berigt van u kan hebben. Het kan wel zijn dat ik mijn volgend schrijven zal ritten naar Nanninga, maar hij zal het u wel spoedig laten weten, evenals ik hoop dat gij zultt doen aan hen, en mijn schrijven hen mededelen. Vergeet ook niet tante Roelien en hare lieve kinderen (ook Jene) in uw schrijven aan mij, te gedenken, en hen van mij te groeten of ter lezing mede te deelen.
Leeft gelukkig, mijne geliefden en gedenkt in liefde.
Vergeet niet de goede Jantje van mij te groeten.
Wm Beukma
___________________________________________________________ |
Zie voor Trientje van Dellen de brief van 14-06-1868
___________________________________________________________ |
Naar Brief 15-06-1868
Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma