___________________________________________________________ |
1841-1941 Gedenkboek van de Vereeniging ter Bevordering van Landbouw en Nijverheid te Leens
L.J. Westerhuis: Paardenfokkerij
PAARDENFOKKERIJ.
Bij een beschrijving van de paardenfokkerij in het Marnegebied over de afgeloopen honderd jaar, worden onwillekeurig ook de invloeden uit haar omringende gebieden, welke op die fokkerij hebben ingewerkt, er bij in het geding gebracht.
Immers De Marne heeft nimmer een op zichzelf staande paardenfokkerij gehad; zelfs was deze fokkerij voor 1880 van weinig beteekenis.
Het is steeds een onderdeel geweest van een veel grooter gebied, waar eenzelfde fokkerij of fokkerijen werden bedreven. Het is dus voor zichzelf sprekend, dat het paard in De Marne, van welk ras of in welken vorm het ook mocht zijn gegoten, steeds in haar omgeving, en dit moet in den ruimsten zin opgevat worden, te vinden was.
Zoo ook is vervorming van het bestaande of invoering van een nieuw ras niet alleen het werk geweest van de fokkers in het ressort der afdeeling Leens, doch heeft dit in veel grooteren kring plaats gevonden. Vooral is de invoer van fokmateriaal uit de ons omringende landen van zeer grooten invloed geweest en heeft dit in het bijzonder de laatste 50 jaar plaats gevonden.
Over de fokkerij van het paard ten tijde van de oprichting der afd. Leens, is helaas weinig bewaard gebleven. Het paardenras, dat in die jaren onze bedrijven bevolkte, kunnen we beschouwen als een landras. Het kwam over een uitgestrekt gebied voor. Daar de fokkerij in dit ressort weinig beteekende, werd in de behoefte voorzien door aankoop van jonge paarden op de Drentsche herfstmarkten.
Het ontbreken van practisch eenige contrôle op de fokkerij, terwijl dit inlandsche paard niet degenereerde, bewijst de constantheid van het ras. Het heeft zich dan ook tientallen van jaren in denzelfden vorm kunnen handhaven.
Weliswaar zijn er hier en daar bijzonderheden op het gebied van de paardenfokkerij en paardensport op te diepen. Dit is een gevolg van het feit, dat het paard steeds tot op den dag van heden een zeer groote rol in het dagelijksche leven heeft gespeeld.
Hoever de mechanisatie op sommige boerderijen ook is doorgevoerd, steeds zullen er paarden in grooter of kleiner aantal beschikbaar moeten zijn, om dàt werk te volbrengen, waarvoor de motorische trekkracht om één of andere reden thans nog geen honderd procent bevrediging geeft.
In het jaar 1841 bestond de trekkracht in het landbouwbedrijf natuurlijk uitsluitend uit paarden en werden ze niet alleen gebruikt voor het bewerken van het land en het binnenhalen van den oogst, doch moest in den winter van hun kracht gebruik gemaakt worden voor het afdorschen van het koren met blok of rosmolen, terwijl ook voor het karnen dit het geval was. Tevens was het natuurlijk bestemd om met in die dagen slechte verkeerswegen gebruikt te worden als rijdier voor het doen van boodschappen of het halen van medische hulp voor mensch en dier. Zadels werden niet gebruikt of waren onbekend. Men reed op een dek, op zijn plaats gehouden door een singel en hoogstens daaraan een paar stijgbeugels. Bij overlevering is bekend, dat wel voorkwam, dat de boer en zijn vrouw gezamenlijk op één paard gezeten bezoeken aflegden.
Een soort boerenwagen in luxe uitvoering, de zoogenaamde “bolderwagen“, was met de beugelchais, van welke laatste men beweerde, dat met één wiel boven de sloot gereden kon worden, practisch het eenige vervoermiddel.
De vorm en eigenschappen van het paard, dat al deze diensten had te volbrengen, zijn thans nog terug te vinden in het zwarte friesche ras, dat in Friesland nog steeds wordt gefokt en verbeterd.
Het inlandsche paard was van behoorlijk goeden bouw.
In sierlijkheid muntte het uit in de voorhand, in de achterhand kwam het te kort. ’t Was van lichten tot middenzwaren bouw, terwijl het beenwerk en daarbij de gewrichten in den regel wat licht en smal waren. Aan dit smalle, minder sterke gewricht kwamen vaak gebreken voor en wel in ’t bijzonder de spat.
Het paard had een verheven draf, achter echter weinig krachtig. Het was een sober en tamelijk goed landbouwpaard. een best rijtuigpaard en leende zich voor tuigen en harddraven. De kleur was hoofdzakelijk zwart, zonder afteekening. Tot voor ongeveer 40 jaar kwam in dit gebied nog een vrij zuiver type voor.
Daar de landbouwwerktuigen constructief veel lichter waren dan de tegenwoordige, was dit paard behoorlijk in staat zijn werkzaamheden te verrichten.
Bij de beschrijving van de hoedanigheid van het inlandsche paard wordt ook de geschiktheid als rijtuigpaard naar voren gebracht.
Door de verbetering van het wegennet in den loop der vorige eeuw werd het mogelijk daarop met andere voertuigen te rijden dan de tot nu toe gebruikte en kwamen allerlei soorten van rijtuigen op stalen veeren opdagen.
Daarvoor spande men één of twee paarden. waarmee soms groote afstanden werden afgelegd. voor familiebezoek of naar markten voor aankoop van vee of paarden.
Tevens was de inlander voor harddraven geschikt. Tijdens kermissen werden harddraverijen georganiseerd. meestal onder den man en alleen op de korte baan. Dat de tijden, welke gemaakt werden, die van de tegenwoordige dravers niet konden benaderen, spreekt van zelf, doch het neemt niet weg, dat den inlander de techniek van het snelle draven lag.
Verschillende dorpen in het Marnegebied hielden jaarlijks hun draverij. Van Leens en Ulrum bestaan thans nog lijsten van de deelnemers. Uit deze lijsten blijkt, dat vele boeren er een harddraver op na hielden.
Ook werd door sommigen deel genomen aan draverijen op ver afgelegen plaatsen en was dit een heele onderneming. Vooral leden van de familie Torringa te Zuurdijk hebben zich in dezen tak van paardensport onderscheiden.
Een enkele keer. wanneer het ijs daarvoor sterk genoeg was. werd te Roodehaan een harddraverij met paard en ar tientallen van jaren in denzelfden vorm kunnen handhaven.
GOLIATH
lnlandsche zwarte ruin. harddraver, bereden door Jan Pieter Oepkes de Boer.
Eigenaar H. Warendorp Torringa te Zuurdijk (omstreeks 1840).
gehouden. Deze gebeurtenis was altijd iets bijzonders en trok dan ook steeds veel publiek.
Uit dit alles blijkt, wat de zwarte inlander voor de plattelandsbevolking heeft beteekend. Zeker heeft dit paard poëzie gebracht in het weinig afwisseling biedend leven van die dagen.
Welke oorzaak aanleiding heeft gegeven, dat men reeds in het midden der vorige eeuw naar een ander ras zocht. is niet bekend.
Reeds in 1853 werd vanwege de afd. Leens een commissie ingesteld om een rapport uit te brengen over de middelen, die verbetering in de gewestelijke paardenfokkerij konden brengen. Dit geschiedde naar aanleiding van een missive van het Hoofdbestuur.
Tot ongeveer 1880 is in verschillende richtingen gezocht een ander en wellicht beter paard hier door middel van kruising of invoer te krijgen, o.a. Butjadinger (Oldenburger), Pinzgauer en Normandiër.
In de tweede helft van de negentiende eeuw wint meer en meer het idee veld het inlandsche paard door kruising met den Oldenburger te verbeteren. Evenwel werd ook een enkele andere kruising geprobeerd.
Voordat de Oldenburger zijn intrede deed werd te Mensingeweer een hengst ter dekking gesteld van Engelschen oorsprong. waarschijnlijk een Suffolkhengst. De naam was Farmers Glory. Hij verwekte een best breed en diep landbouwpaard. De betrouwbaarheid schijnt over het alge- meen maar matig geweest te zijn. zoodat hiermede niet is doorgegaan. Ook kruising op bescheiden schaal werd geprobeerd met Orloffdravers. Invloed heeft ook dit niet gehad.
Als bijzonderheid is vermeldenswaardig. dat in dat tijdperk enkele contingenten Noorsche paarden zijn ingevoerd. Dit waren zware hitten, die met hun groot uithoudingsvermogen bijzonder voor rijtuig paard geschikt waren, één seizoen, in 1888, heeft te Zoutkamp een Noorsche hengst ter dekking gestaan. Invloed op de fokkerij heeft deze import niet gehad.
Door middel van lezingen heeft de afd. Leens het hare er toe bijgedragen haar leden op paardenfokkerijgebied voor te lichten. In 1888 en 1890 werden lezingen gehouden door den lste Luitn. Quadecker. paardenarts te Breda. In één van deze lezingen raadde genoemde deskundige aan te kruisen met een Engelsch ras, het Oostpruisische en het Oldenburger ras.
Hier waren toen reeds eenige ervaringen opgedaan met het laatstgenoemde ras.
Vooral de Oldenburger hengst Radetsky, welke te Noordhom was gestationneerd, gaf goede resultaten.
Reeds in 1873 of ’74 schijnt in het ressort der afdeeling een Oldenburger hengst ter dekking te hebben gestaan en wel op Midhuizen.
Omstreeks 1880 stelde de eerste combinatie te Den Hoorn een hengst van het Oldenburger ras ter dekking. Deze hengst was zwart van kleur, midden zwaar van bouw en was genaamd Frits. De resultaten van de eerste kruising waren bevredigend. Ze waren fraai van vorm en zwaarder dan het inlandsche paard. In den handel waren ze als koetspaard zeer gezocht. Het verder er mee doorkruisen liep echter op teleurstelling uit en ging men tot de zuivere teelt over door ook merries te importeeren.
Gelijktijdig met Frits was op Den Hoorn gestationneerd Apollo. Deze bruine hengst was van het lichte wagenslag, had een zeldzamen gang en leverde vele dure zgn. Engelsche ruintjes. Was een tijdlang bij de fokkers gewild. Is verkocht naar Ameland of Terschelling.
Ook de afd. Leens toont haar belangstelling voor de nieuw ingeslagen richting door de eigenaren van hengsten in 1891 tijdens een veekeuring uit te noodigen een monstering te houden. Een zevental hengsten verschenen op het appèl.
Drie jaar later werd een subsidie gegeven voor een keuring van tweejarige paarden, afstammelingen van in de omgeving gestationneerde hengsten. De hengsten worden met name genoemd, n.l. Eberhard, Nabob, Edzard en Adjudant.
Keuringen van veulens en jonge paarden komen in ’t vervolg geregeld voor, waartoe de afdeeling haar medewerking verleent in den vorm van een subsidie, terwijl tevens een commissie ingesteld werd om deze keuringen te regelen.
Verschillende fokkers en combinaties van fokkers stelden hengsten in het ressort van de afdeeling ter dekking.
In Leens stelde een combinatie de hengsten Eberhard en Bertram ter dekking.
Eberhard was ook voor de tegenwoordige opvatting in de warmbloed wereld een beste hengst. Hij was breed, diep en sterk. Een fraai gevormd paard met vierkanten stand, krachtig in stap en draf. Het publiek was hij echter niet modieus genoeg.
De heeren Gebrs. Torringa en S. de Cock stelden Robert ter dekking, een hengst met Hannovraanschen inslag. Hij was rank van bouwen had veel houding en manieren.
Als opvolger van dezen hengst stelden genoemde heeren Wilhelm ter dekking. Hij was solied van bouw, doch had wat weinig gang. In de lange periode, welke hij ter dekking stond, heeft hij vrij veel merries gedekt.
Bles, welke best heeft gefokt, werd door den heer K. F. Wiersum e.a. te Zoutkamp ter dekking gesteld, terwijl de heer S. E. Woldringh, fokker en eigenaar van den hengst Unitas, dezen eveneens in het gebied van De Marne plaatste.
De heer Woldringh heeft zich niet alleen als fokker van het warmbloedpaard onderscheiden. doch ook steeds belangrijke functies op het gebied van de paardenfokkerij bekleed. De heer F. Hegge te Leens stelde eveneens hengsten ter dekking. Hiermede zijn enkele der bekendste eigenaars en hengsten genoemd, in de eerste jaren van den Oldenburger.
Door de hooge prijzen. welke voor de handelspaarden werden betaald. floreerde de paardenfokkerij en aangemoedigd door de hooge dividenden, welke sommige vereenigingen in andere deelen der provincie uitkeerden, werd op de Januarivergadering van de afd. Leens in 1898 besloten een hengstenvereeniging op te richten met een kapitaal groot f 15000.-, verdeeld in aandeelen van f 50.-.
Vanuit de afdeeling werd een commissie benoemd, welke voor een degelijke voorbereiding zorgde. Hieruit ontstond de vereeniging Excelsior, die tot eersten voorzitter had den heer S. Toxopeus.
Leens werd hierdoor het middelpunt ook op paardenfokkerij gebied in de Marne.
Deze vereeniging heeft ontegenzeggelijk goed werk verricht. Ze heeft zich tot 1914 kunnen staande houden.
De eerste hengsten, welke Excelsior in bezit had. waren Fidelio en Ruthard. terwijl later ook de hengst Bertram van de kleine nog bestaande combinatie werd overgenomen.
In de latere jaren is ze eigenaresse geweest van Paulus, Apsyrtus, Vrijbuiter, Walster, Petro en Martinus.
Fidelio, Ruthard en Martinus hebben het beste gefokt. Ruthard is voor het stamboek steeds afgekeurd. Het was een best paard, doch had in draf de typische zwevende gang, welke men in die dagen niet wenschte, daar men hooge gangen als eisch stelde.
Tot 1931 blijft de afdeeling haar jaarlijksche subsidie aan de keuring voor jonge paarden verstrekken. terwijl nadien alleen keuringen worden gehouden vanwege de Provinciale vereeniging voor de paardenfokkerij.
Bij de liquidatie in 1914 komt een einde aan het bestaan van Excelsior en sluit zich een groep warmbloedliefhebbers aanéén in een nieuwe vereeniging, welke echter na een tiental jaren eveneens werd opgeheven, zoodat de hengsthouderij wederom aan particulieren werd overgelaten.
De vereeniging, welke na de liquidatie van Excelsior werd opgericht, nam den hengst Martinus van deze vereeniging over. In den loop der jaren werden nog de volgende hengsten door haar ter dekking gesteld, n.l.: Thor, Gomanus, Trio en Guntbert.
Gomanus werd in de oorlogsjaren van ’14 tot ’18 aangekocht voor de som van f 40.000.-.
Guntbert was een hengst, welke reeds als één der eerste vertegenwoordigers van het moderne warmbloedtype kan worden aangemerkt.
Langzamerhand werd behoefte gevoeld aan zwaardere en kalmere werkpaarden dan de warmbloeds. Geen verwondering behoefde dit te wekken, daar de luxe warmbloeds voor den handel steeds minder gevraagd werden, terwijl er onder de toenmalige warmbloedpaarden velen waren met te veel temperament en slecht humeur. Spottend is wel eens gezegd, dat die paarden bij het monsteren den staart op het kruis legden en het hoofd omdraaiden om zelf te zien hoe mooi het ging.
Dat de prijzen in de oorlogsjaren van ’14 tot ’18 en eenige jaren daarna zeer hoog waren, blijkt uit het feit, dat de heer S. E. Woldringh een driejarigen hengst genaamd Umonius voor f 20.000.- verkocht, terwijl de heer J. J. Bos te Zuurdijk den driejarigen Regulus voor f 25.000.- van de hand deed.
Nadat de hengsthouderij weer in particuliere handen was overgegaan, werden in dit gebied de hengsten Apollo en Model ter dekking gesteld, terwijl de heer Meinardi te Den Hoorn respect. Wim en Ivaro op zijn dekstation plaatste.
Den laatste kunnen we beschouwen als een voorbeeld van een landbouwpaard bij uitnemendheid, zooals de moderne richting aangeeft. Per vrachtauto komen meerdere warmbloedhengsten van verder afgelegen stations hun diensten aanbieden.
Stam- en Premiehengst IV ARO, no. 368 G. P. S.
Andere fokkers, die zich eveneens veel moeite hebben getroost het warmbloedpaard te verbeteren, zijn geweest leden van de fam. Torringa en de heer H. Meijer te Zuurdijk, welke laatste één der beste stallen in de provincie had, doch welke voor eenige jaren is opgeheven.
Kort na 1900 kwamen reeds stemmen naar voren, te trachten een koudbloedhengst in het Marnegebied geplaatst te krijgen. De ervaringen, opgedaan in die dagen met de eerste koudbloeds, de zoogenaamde “Brabanders“, waren van dien aard, dat de warmbloeds in landbouwbruikbaarheid het daartegen moesten afleggen.
Dit is één der redenen geweest, waarom Excelsior tot liquidatie moest overgaan, daar ook verschillende leden van die vereeniging naar het koudbloed overhelden.
In 1913 verschijnt de eerste koudbloedhengst, n.l. Mastock de Beersel, welke te Den Hoorn ter dekking werd gesteld.
Vele merries werden bij dezen hengst toegelaten, w.o. een groot aantal warmbloeds en begint de kruising op groote schaal, mede door het feit. dat de paarden in de oorlogsjaren van ’14 tot ‘18 zeer hoog in prijs waren. Door invoering van vrouwelijk materiaal uit Zuid-Nederland en België werd het aantal koudbloeds sterk uitgebreid. Helaas echter was het ingevoerde materiaal van matige kwaliteit, vooral lieten de beenen en de voeten veel te wenschen over.
Door met de warmbloeds te kruisen beging men dezelfde fout als vroeger bij kruising van inlander met Oldenburger was voorgekomen, doordat met de kruisingen werd voortgefokt. De eerste generatie was de beste, doch dan kwamen ook hier de teleurstellingen.
Door het groot aantal merries, dat bij de eerste hengsten werd toegelaten, werd al vrij spoedig het aantal uitgebreid, zoodat te Den Hoorn twee dekstations van koudbloeds ontstonden, terwijl in de gemeente Kloosterburen de heer K. Wijk een hengst ter dekking stelde.
Omstreeks 1920 gaat men er toe over de koudbloedhengsten rond te geleiden.
De heer K. Wijk is als eerste hiertoe overgegaan, terwijl de laatste 10 jaar de hengsten per vrachtauto rondreizen.
Mede door dit gemak werd bij alles wat rijp en groen was gefokt en heeft dit geen goed gedaan aan het gehalte van de thans aanwezige koudbloedpaarden.
Onder de hengsten, welke in het Marnegebied werden ter dekking gesteld, zijn er zeer zeker geweest, die bij behoorlijk merriemateriaal in staat waren goede nakomelingen te verwekken, doch goede koudbloedmerries zijn steeds in het gebied niet groot in aantal geweest. Dit is wel zeer jammer, daar alleen van goed materiaal hetzelfde verwacht mag worden, terwijl het ressort op deze manier nimmer een behoorlijke plaats in de koudbloedfokkerij kan bezetten.
Bij de mobilisatie in 1939 is gebleken op welk een onverantwoordelijke wijze er is gefokt. Zeer zeker waren er onder de voortgebrachte koudbloeds beste landbouwpaarden, doch dat percentage was uiterst klein, terwijl het overgroote gedeelte op de benaming paard nauwelijks aanspraak kon maken. Allerminst iets, dat op een economisch landbouwpaard geleek, liet het exterieur van die dieren zien.
Slechte voeten en beenen, slap gebouwde lichamen met weinig spieren was over de geheeIe linie het beeld, dat voor oogen kwam.
Beste koudbloeds zijn landbouwpaarden bij uitnemendheid, doch in het Marnegebied te weinig in aantal.
De hengstenhouderij heeft steeds bij particulieren berust.
De heeren Bulthuis te Den Hoorn en Niezemuller te Hornhuizen leggen daarbij het meeste initiatief aan den dag, terwijl als fokstal de stal van den heer. J. C. Vogelaar te Hornhuizen, welke voor eenige jaren is opgeheven, één der beste in het ressort is geweest.
Te Den Hoorn wordt jaarlijks een stamboekkeuring voor merries gehouden.
De stand van de paardenfokkerij in het Marnegebied is thans, in 1941, in het kort aldus:
Een groot percentage koudbloedpaarden of kruislingen, waarvan de beste zuivere exemplaren in de gemeente Kloosterburen voorkomen.
Een klein gedeelte warmbloedpaarden over het geheele gebied verspreid, doch welk gemiddeld gehalte aanmerkelijk beter is dan dat van de koudbloeds.
Aangenomen kan worden, dat de warmbloeds thans voor 9/10 van zuiver Old.-Oostfriesch bloed zijn.
Gedurende een 25-tal jaren, tot aan 1927, werd practisch niets aan paardensport van eenige beteekenis gedaan. In dat jaar sloten zich een aantal jongere liefhebbers in een vereeniging aanéén, om de landelijke ruitersport te gaan beoefenen. Naar een bekende figuur uit de boeken van Karl May werd de naam van een indiaansch opperhoofd, n.l. “Winnetou“, aan deze vereeniging verbonden.
Doelstelling van deze ruitersport is: Liefde voor en kennis van het paard den leden bij te brengen, door middel van de gezonde sport als het paardrijden is.
Op wedstrijden heeft deze vereeniging meerdere malen een goed figuur geslagen, terwijl verschillende leden bij de verrichtingskeuringen voor hengsten en merries, gehouden vanwege het Gron. Paardenstamboek, hun medewerking verleenden.
De paardenfokkerij en -houderij is voor velen nog steeds een stuk poëzie van het boerenbedrijf. De trouwe medewerker, die jaar in jaar uit zijn plicht vervult tot aan zijn dood, is waard met andere oogen te bezien, als alleen een dier noodzakelijk voor het bedrijf.
De fokker van voor 100 jaar en die van heden, verbeiden nog met dezelfde gevoelens het groote oogenblik, waarop een veulen ter wereld komt, terwijl dat zelfde veulen nog altijd in staat is groote verwachtingen voor de toekomst op te wekken.
Het beeld van een merrie met haar veulen trekt vele blikken tot zich door de groote bekoring, welk daarvan uitstraalt.
Dat nog velen zich geroepen gevoelen concoursen te bezoeken, waar het paard ons zijn schoonheid, kracht en soepelheid toont voor concourswagen of onder den zadel getuigt van de oude liefde, die naar het schijnt ook voor het paard niet roest.
HORNHUIZEN.
L. J. WESTERHUIS.
___________________________________________________________ |
13-01-1941 Nieuwsblad van het Noorden, maandag
100-jarig bestaan van de Vereeniging ter bevordering van Landbouw en Nijverheid te Leens
Herdenkingsrede van den heer H. D. Louwes
De Vereeniging ter Bevordering van Landbouw en Nijverheid te Leens heeft Zaterdagmiddag in ’t hotel “Mercurius” te Leens onder groote belangstelling en in ’t bijzijn van vele autoriteiten haar 100-jarig bestaan herdacht.
In verband met de tijdsomstandigheden droeg de vergadering geen feestelijk karakter. Niettegenstaande is het een gezellige familie-bijeenkomst, zooals de voorzitter, de heer J. E. Lindenbergh, de vergadering in zijn openingswoord betitelde, geworden, waarop vele waardeerende woorden zijn gesproken. Zoodoende is deze dag èn voor bestuur èn voor de leden tot een onvergetelijken. dag geworden, welke nog lang in de herinnering zal blijven voortbestaan.
Onder degenen, die dezen middag tot de aanwezigen behoorden, merkten wij o.m. op den Gedeputeerde E. H. Ebels, waarnemend Commissaris der Provincie, en den Griffier der Staten, mr. M. W. Scheltema, de dagelijksche besturen van Ulrum, Leens en Kloosterburen, prof. O. de Vries, directeur van het Rijkslandbouwproefstation en Instituut voor Bodemkundig Onderzoek, prof. dr. D. van Os, voorzitter van de Noordelijke Economisch Technologische Organisatie en den directeur, ir. L. H. de Langen, ir. P. G. Meyers, rijkslandbouwconsulent voor Noordelijk Groningen, ir. I Sybesma, veeteeltconsulent voor de provincie Groningen, voor de Ned. Akkerbouwcentrale en de Groninger Tarwe-organisatie, den heer K. L. Gaaikema Schuringa, voor het Nederlandsch Landbouw-Comité, den heer H. D. Louwes, tevens voorzitter van de Groninger Maatschappij van Landbouw, jhr. J. B. van Andringa de Kempenaer, bestuurslid van het Harmannus Simon Kamminga-fonds, de voorzitter van het Waterschap Hunsingo, den heer H. Westers, de leden van het Dagelijksch Bestuur van de Groninger Maatschappij van Landbouw, de heeren N. G. Addens, P. B. Dijkhuis, de secretaris, den heer ir. A. P. Minderhoud, en den adj.-secr., den heer L. J. Dijkhuis.
Verder vertegenwoordigers van de zusterverenigingen te Kloosterburen, Hornhuizen, Pieterburen, Eenrum, Winsum en vele andere genoodigden en belangstellenden.
Bericht van verhindering tevens felicitatie was ingekomen van dr. Hirschfeldt, secretaris-generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij, ir. S. L. Louwes, directeur-generaal van de Voedselvoorziening, ir. D. S. Huizinga, inspecteur van den Landbouw en het Landbouwonderwijs, ir. G. Veenstra, inspecteur van den Landbouw, Landbouwkundig Onderzoek en Landbouwvoorlichting, mr. J. Linthorst Homan, Commissaris der Provincie, en dr. Ir. J. H. Engelhardt, directeur der Middelbare en Rijkslandbouwwinterschool te Groningen.
Openingsrede
In zijn openingsrede gewaagde de voorzitter er van, dat reeds in de jaren 1938-’39 plannen van voorbereiding tot het houden van deze herdenking waren beraamd. Deze plannen omvatten het uitgeven van een gedenkboek, het doen vervaardigen van een film en het houden van een secundaire provinciale landbouwtentoonstelling. Deze laatste is echter door de tijdsomstandigheden in het gedrang gekomen, de film is echter bijna gereed, terwijl het gedenkboek kant en klaar is.
Een speciaal woord van dank en hulde bracht spr. aan den onlangs afgetreden oud-voorzitter, den heer H. J. Zijlma te Niekerk, die mede het initiatief tot deze herdenking heeft genomen en die zich vooral voor de totstandkoming van het gedenkboek veel moeite heeft getroost.
Nu de herdenking onder abnormale omstandigheden geschiedt, aldus spr., is het slechts mogelijk om dit 100-jarig bestaan op sobere en eenvoudige wijze te vieren. Toch zijn alle redenen aanwezig om onze dankbaarheid op blijmoedige wijze te uiten. Dit is begrepen door diverse personen, die ons een, bloemenhulde hebben geschonken, die fleur en kleur aan onze bijeenkomst schenkt. Spr. bracht vervolgens de schenkers van de diverse bloemstukken, waaronder zeer fraaie, dank voor hun attentie.
De omstandigheden, aldus spr., zijn er de oorzaak van, dat wij u weinig kunnen aanbieden. Laten wij slechts hopen, dat de stemming goed zal maken, wat aan ruimere aankleding ontbreekt. Blijdschap en dankbaarheid zijn nog niet geïnventariseerd en worden nog niet op punten of bonnen verstrekt. Niemand behoeft daarom iets te kort komen. In de hoop en met het vertrouwen, aldus besloot spr., dat ons samenzijn mag beantwoorden aan het gestelde doel, verklaar ik deze vergadering voor geopend.
Historische rede van den heer H. J. Zijlma
Vervolgens hield de oud-voorzitter, de heer H. J. Zijlma, een causerie over “Iets uit de oude geschiedenis der Vereeniging”. Na een korte inleiding gaf spr. een uiteenzetting van den toestand, waarin de leden van de vereeniging 100 jaar geleden op het platteland leefden, waarna hij de groei en de veranderingen, welke de vereeniging in den loop der laatste 100 jaar onderging, beschreef. Deze, dikwijls niet van humor gespeende causerie, werd door de aanwezigen aandachtig gevolgd en de voorzitter was zeker de tolk der toehoorders, toen hij den spreker dank bracht voor de wijze, waarop hij de aanwezigen met het wel en wee van de vereeniging in vroegere tijden op de hoogte had gebracht.
Rede H. D. Louwes
De heer H. D. Louwes uit Ulrum hield hierna een rede over het onderwerp “Een eeuw arbeid met eere”.
Spr. bracht de gelukwenschen over van het gewestelijk en nationaal landbouworganisatieleven. In een historische rede schetste hij de beteekenis van de organisatie voor de taak der practijk. De dag van 11 Januari 1841 was de geboortedag van de eerste der honderden dorpslandbouwvereenigingen. Van dat tijdstip af naderde men meer en meer vanuit de vergaderzaal het bedrijf. Het bescheiden begin groeide uit tot een grootsch geheel.
De nu jubileerende dreef aanvankelijk op de stuwkracht van enkele personen, haar invloed was gering, haar arbeidsveld beperkt van omvang, soms werd haar leven door bloedarmoede bedreigd, waarin een transfusie, in den vorm van een feestelijke vergadering, meer dan eens een gunstige wending bracht. Maar met den leeftijd nam haar kracht toe en nimmer was de thans 100-jarige sterker en meer volop levend dan nu. Reeds in 1842 en 1843 begon men met proefdraineering en proeven met verschillende gerstsoorten. Vervolgens stelde men veekeuringen in, proefvelden werden aangelegd, de coöperatieve aankoop werd gepropageerd en het vraagstuk der zaaizaadontginning werd ter hand genomen. De lijn der doelbewuste bedrijfspolitiek werd steeds verder doorgetrokken en duidelijker zichtbaar. Men denke aan de melkcontrôle, de veevoedercontrôle, de t.b.c.-bestrijding, de landbouwvoorlichting en tenslotte de landbouwordening.
Er werd niet volgens vooraf opgestelde schema’s gewerkt, maar geleidelijk werd door flink aanpakken gestalte gegeven aan wat de tijd vroeg. Wat niet levensvatbaar bleek werd losgelaten ten einde aan levenskrachtige zaken meer aandacht te kunnen besteden. Behalve dit alles lag .in de daad van 1841 nog een ander machtig perspectief opgesloten, n.l. dat van het gansche organisatieleven, waardoor niet enkel de boerderij, doch ook de boer wordt bereikt. En zoo hebben de pioniers van dat jaar – misschien onbewust – het apparaat helpen opbouwen, dat den boer wil helpen voor den eigen taak in het volksbestaan. Nadat de spreker nog een oogenblik bij het verleden had stilgestaan, naderde zijn betoog de omstandigheden in het landbouwbedrijf van dezen tijd. Lang en zwaar zal er nog gearbeid moeten worden, voordat de boerenstand maatschappelijk, cultureel en sociaal geheel volwaardig is geworden, zoowel in eigen oogen als in die van ons volk in zijn geheel. Het strekt tot voldoening, dat de positie van den boerenstand in ons gewest op maatschappelijk gebied zeer bevredigend is en dat hij ook nationaal door eigen kracht van stap tot stap voorwaarts gaat.
Spr. wees verder op het feit, dat de organisatie zich allerminst heeft bepaald tot het direct eigen belang van den boerenstand, maar zich ook steeds wel haar taak t.a.v. de geheele plattelandssamenleving bewust is geweest.
Zoo werden herhaaldelijk de belangen van den arbeidersstand en die van den middenstand besproken en een vroeger lange jaren bloeiende volksbibliotheek, zoowel als de nog bestaande spaarbank en vakteekenschool leggen hiervan nog getuigenis af. De geest van saamhoorigheid en verantwoordelijkheidsbesef is nog ten volle aanwezig.
Na den voorzitter en het bestuur der jubileerende vereeniging te hebben gehuldigd, wierp de heer Louwes den blik op de toekomst. Daarbij denken wij aan heel andere waarden; aan ons vaderland en aan alles wat in dat woord begrepen is. Iedere vezel van ons hart verlangt naar het oogenblik, waarop de vrede terugkeert en wij aan het Nederland van de toekomst zullen kunnen bouwen in harmonie met ons rijke verleden. Daarbij zullen wij ons moeten instellen op wat zich als onvermijdelijk aan ons voor doet. Met een woord over het geloof aan de toekomst eindigde spr zijn met aandacht gevolgde rede.
Nadat vervolgens het door de drukkerij Ozinga te Leens vervaardigde gedenkboek aan verschillende autoriteiten, leden, en andere personen was uitgereikt werd de heer H. J. Zijlma te Ulrum tot eere-lid benoemd.
Hierna boden nog verschillende personen hun gelukwenschen aan. Zoo werd het woord gevoerd door de heeren E. H. Ebels, waarnemend Commissaris der Provincie, J. N. Spoelstra, burgemeester van Leens, W. H. Hartevelt, burgemeester van Ulrum, J. Koning, voorzitter van den Christelijken Landarbeidersbond, district De Marne, K. L. Gaaikema Schuringa, namens de Nederlandsche Akkerbouwcentrale en de Groninger Tarwe Organisatie, jhr. J. B. van Andringa de Kempenaer namens het Harmannus Simon Kamminga-fonds, H. Smit namens de Noorderafdeeling, door Vonk namens den Modernen Landarbeidersbond, ir. P. G. Meyers, rijkslandbouwconsulent voor Noordelijk Groningen, J. A. Overklift namens het Westerkwartier, Boelens uit. Kloosterburen namens de A.P.J.B., H. Westers namens het Waterschap Hunsingo en Bouwman uit Eenrum namens de afd. N. W. Groningen van de Alg. Vereen, voor Bloembollencultuur.
___________________________________________________________ |

Bijschrift: Van de Buitengewone algemeene Vergadering der 100-jarige Maatschappij van Nijverheid te Leens.
a. Tijdens de openingsrede van den voorzitter, den heer J.E. Lindbergh
b. De oud-voorzitter, de heer H.J. zijlma, heeft een historisch overzicht van het bestaan der vereeniging gegeven
c. Het bestuur der jubileerende vereeniging rond het symbolische bloemstuk van volle maiskolven, aangeboden door de Coöp. Boerenleenbank te Leens
___________________________________________________________ |
Terug naar Winnetou