Koolzaad Dorsblok van Douwe Martens Teenstra (1812) 

___________________________________________________________

 Dorsblok te gebruiken in de schuur, draaiende om een spil en getrokken door 2 paarden

___________________________________________________________

D.M. Teenstra: Familieaantekeningen 1837: blad 170 – 

Ten gevolge de onderzoeklievende aard van Douwe was hij dan ook de eerste die het dorschen van Koolzaad door middel van eene Wentelblok in practijk bragt.
Welke wijze van Dorschen thans zeer veel in de Provincie Groningen en Vriesland gevolgd wordt, voor eerst om dat deze wijze van dorschen, minder kostbaar is (zijnde geen nieuwe machine maar het gewoone winter dorschblok uit de schuur, lopende hier op een kleed of zaadzeil in eene raam.), ten  tweeden: om dat men door middel van deze machine dit werk (juist in het drukste der oogsttijd) met een kleiner getal personen verrigten kan, waar door hooge daglonen welke in dit saizoen gevraagd worden uitwint, ten derden: de wijl het koolzaad spoediger uit het stroo komt, en niets in de peulen achter blijft; dat met vlegels dorschen wel dikwerf het geval is; en al zoo nutteloos verbrand wordt, ofschoon nu veelal bij de stalvoedering tot mest gebruikt wordende. 

De zamenstelling van deze machine is zeer eenvoudig:
Het gewoone wentel of dorschblok, loopt door des zelfs kegelachtigen vorm gemakkelijk, in een raam aan welke de paarden het zelve rond trekken, en welks achterzijde om het zeeltuig in balans te houden langer is, en dus verder van de ribben des bloks verwijdert is, op de circelvormige leg van koolschoven rond, welke 2 paarden nu en dan 4 maal per dag afgewisseld, door eene in het midden der circel staande jongen met eene stok worden rond geleid.
Door het trappen der paarden en het rollen van het blok is het stroo spoedig tot kaf vermorseld, te meer daar men de topeinden der schoven tegens paarden en blok inlegd, men bekomt door deze wijze van dorschen wel is waar meer kaf, maar ook meer zaad. 

Een klein model dezer Dorschmachine met Raam, heeft Douwe, vergezeld van een beschrijving hier van aan Teijlers Genootschap te Haarlem in gezonden; – (ik meen in het jaar 1812.)

Den Hoogleeraar Uilkens zegt:
D. M. Teenstra op het Ruigezand heeft in zijn groot boerebedrijf, in 1812 het dorschblok het eerst voor Koolzaad dorschen gebruikt, met het gevolg, dat vele andere landlieden deze aller voordeeligste wijze reeds navolgen.
Onder gunstige omstandigheden van weer, wind, en best gewas, kunnen op eenen dag met het dorschblok 108 Groninger mudden (bijna 97 Nederl. mudden) door 14 arbeiders en 4 paarden uitgedorscht worden.
Het gedorschte raadzaad wordt op het land terstond door de zeef van doppen gezuiverd, en dan in zakken op wagens naar de schuur gevoerd, om daar verder door zeef en windmolen of waaijers tot schoon zaad gebragt te worden.
Het stroo wordt meestal op het veld in eenen hoop verbrand.”
(Handboek van Vaderlandsche Landhuishoudkunde door J. A. Uilkens te Groningen bij J. Oomkens, 1819, bl. 199.)

___________________________________________________________

GESCHIEDENIS VAN UITVINDINGEN EN ONTDEKKINGEN DOOR M.. D. TEENSTRA.
AMSTERDAM, WEYTINGH & VAN DER HAART. 1854.
blad 3
De kleine rijploegen en rijeggen zijn eerst in de laatste helft der vorige eeuw op de Castor, eene boerenhofstede te Zuurdijk, in de provincie Groningen, bij MARTEN AEDSGES TEENSTRA, in gebruik gekomen, die in 1785 aldaar ook het gebruik invoerde om koolzaad en boonen in rijën te zaaijen, en door ploegen, eggen, houweelen (of behakken) en wieden van onkruid te zuiveren.
[]
Het dorsch- of wentelblok, van gedaante als een afgeknotte kegel, en in de lengte met ribben omgeven, kwam in de 18de eeuw in gebruik, en in de maand Augustus 1812 was de landbouwer DOUWE MARTENS TEENSTRA (zoon van den evengenoemden M. AE. Teenstra) op het Ruigeazand, eene polder in de provincie Groningen, de eerste, die het wentelblok voor het dorsen van koolzaad gebruikte, wordende in een raam door twee paarden op een groot zeil of raapzaadkleed in een cirkel van schoven, de leg genaamd, rondgetrokken, en het stroo daarna uitgeschud,

___________________________________________________________

in 1804 brachten Ædsge Martens Teenstra met J. A. Uilkens (zijn latere zwager) en J. Oomkens een bezoek aan het Teijlers Museum in Haarlem en tekenden het Gastenboek.


J. A. Uilkens A. L. M. Ph. Dr. en pr. te Eenrum
J. Oomkens J: Zoon, Boekh. te Groningen
Edsge Martens Boer in ’t Ruigesandt

Uilkens strooide ruim met zijn academische titels, terwijl Ædsge volstond met: “Boer“.
Ook tekende hij niet met Ædsge, maar met Edsger Martens
J. Oomkens was de bekende boekdrukker
Ook 1801 tekende J. Oomkens als bezoeker het Gastenboek.

In de Gastenboeken komt Douwe Martens (Teenstra) niet voor.
Het is niet duidelijk waarom Douwe het schaalmodel met beschrijving naar het Treilers Genootschap zond. In het depot van het Teijlers Museum te Haarlem is het schaalmodel niet aangetroffen. Of in de aldaar aanwezige archieven de aanbiedingsbrief aanwezig zal nader onderzoek behoeven.

___________________________________________________________

Beschrijving koolzaaddorsen met het dorsblok in
Landbouwkundige Beschrijvingen uit de Negentiende Eeuw
Een heruitgave door Dr. G.H. Kocks en Dr. J.M.G. van der Poel
Deel I Groningen Blz 499 – 503
Oorspronkelijke weergegeven in artikelen gepubliceerd in Het tijdschrift ter Bevordering van Nijverheid.
(In het heruitgegeven deel Groningen wordt niet beschreven het Westerkwartier. Het Westerkwartier is un 1885 beschreven door P. Heidema en W.H. Folmer: Proeve eener landhuishoudkundige beschrijving van het Westerkwartier, Haarlem 1885, 152 pagina’s. Het dorsen met een dorsblok in het Westerkwartier zal niet veel verschillen hebben met het Hogeland)
Op internet zijn een paar filmpjes te vinden over het dorsblok.
___________________________________________________________

Het koolzaadgewas dan blijft, na gezigt te zijn, zoolang ongerept liggen, totdat het droog genoeg is om met gemak gedorscht te kunnen worden.
Deze tijdruimte is natuurlijk afhankelijk van de weersgesteldheid en bedraagt van 7 – 12 dagen.
Eene afwisselende weersgesteldheid van regen en droogte is thans de meest gewenschte. Bij sterke droogte worden wel het stroo en de hullen of haauwen spoedig hard en broos, en derhalve spoedig voor het dorschen geschikt, maar het gewas eenige keeren nat geweest is, wordt er zaad van meerder waarde verkregen.
Is de dorschtijd daar, dan worden er in den vroegen morgen, als koude en dauw de haauwen nog goed gesloten houden, eene of meerdere ruimten op het dorschveld aangelegd om daarop het dorschen te doen plaats hebben.
Ten einde daarop het koolkleed des te beter te kunnen uitspreiden worden deze plaatsen met ploeg en spade van de stoppels ontdaan en effen gemaakt. Het koolkleed is een van sterk linnen vervaardigd met touw omboord zeil, ter grootte van omstreeks 4502 ellen, aan de kanten van lissen voorzien waarmede het aan in den grond geslagen stikken of paaltjes wordt vastgemaakt.
Een volledig koolkleed met toebehooren bestaat vooreerst uit
het kleed zelve,
vervolgens uit twee draagkleeden om het gewas aan te brengen,
2, 3 of 4 groote gaffels om de de schooven op de draagkleeden te leggen,
2 kussens ten behoeve der dragers om op de schouders te plaatsen,
8 à 9 houten gaffels om het stroo te schudden, drie à vier rijven, ten einde de doppen achter in het kleed te werken en
het algemeen wordend dorschblok. 

De aankoop van dit alles zal min of meer op eene som van f 500 te staan komen. 

Het dorschblok is een in den vorm van een afgeknotten kegel van hout vervaardigd werktuig, welks grootte in verhouding staat tot het werk dat daarmede plaats moet hebben, zoodat zijne afmetingen variëren over de lengte van 2.14 tot 2.20 el, in diameter aan het dunne of topeinde van 0,53 tot 0,73 el, en en aan het dikke einde of voeteinde van 1.50 tot 1,76 el. 

Men ziet dus dat het dorschblok, wat zijn vorm en grootte betreft, veel op een zeeton moet gelijken.
Bij nadere beschouwing echter is het daarvan duidelijk onderscheiden. Zoo vormt zijn omtrek of buitenwand geen ondoorzigtbaar geheel, maar bestaat uit ribben, welke aan den buitenkant een weinig dunner dan naar binnen gesneden zijn, en op een onderlingen afstand van 0,12 el, op 3 of 4 binnenwaarts gelegen houten kragen bevestigd zijn; welke kragen weer aan het soms 0,44 el diameter hebbende middenstuk of de as van ’t blok genageld zijn. Beide einden van het werktuig hebben uitstekende punten, zijnde houten of ijzeren proppen, die bij het wentelen van het blok in zoogenaamde “schenken” of stukken hout draaijen. Deze schenken zijn aan het eene steeds op dezelfde plaats draaijende spil, – (de konings spil) waarom het blok zich wentelt, – door een eind hout verbonden, aan het welk blok zich wentelt, – door een eind hout verbonden, aan welk dwarshout zich het trekpunt bevindt. Wordt het dorschblok echter op het veld gebruikt, dan worden beide einden van de schenken door dwarshouten vereenigd en het werktuig alzoo in een raam gevat. (Zie de afbeelding hiernevens).

Sommige landbouwers bezitten zelve een koolkleed met toebehooren, en laten dan het koolzaaddorschen door eigen volk verrigten; de meesten echter besteden dit aan lieden die met koolkleed, blok enz. en gehuurd werkvolk rondgaan, aan. 

Een volledig span koolzaaddorschers bestaat uit
twee dragers,
2 of 3 opleggers (personen die de schoven op het draagkleed leggen)
2 à 3 struikenzoekers, die de liggen blijvende struiken nalezen,
1 paardenleider,
2 schudders bij het blok,
1 à 2 doppenrijvers,
4 of 5 personen om het gedorschte stroo weg te schudden of al schuddende te verwijderen,
1 om het stroo op te stapelen en
1 bewindvoerder of hopman. 

Bij aanneming heeft het volk f 30 voor het dorschen betaald. Met het dorschen wordt des morgens een aanvang gemaakt, zoodra het gewas droog genoeg is, en dit duurt bijna onafgebroken voort, totdat, des avonds, de haauwen door mist of dauw te taai worden om het werk met goed gevolg voort te zetten. Gedurende een geheelen dag wordt er, naarmate de omstandigheden meer of minder gunstig zijn, 2 à 3 bunder van het koolzaadgewas afgedorscht.
Twee paarden brengen het dorschblok in beweging, doch dienen om de twee uren door anderen te worden vervangen, zoodat men feitelijk vier paarden gebruikt. 

Ofschoon het koolddorschen bij aanbesteding de voorkeur verdiend, en meer en meer in gebruik komt, zijn er toch nog, zooals reeds is opgemerkt, landbouwers die zelven het benoodigde gereedschap bezitten, en het koolzaad in daghuur doen dorschen; het werkvolk heeft dan bij den boer den kost, des daags vrij tabak en zat jenever.
Van dit laatste artikel wordt dan ook gewoonlijk zoo ruim gebruik gemaakt, dat velen in beschonken toestand huiswaarts keeren; en dit kwaad is vooral dáár het ergst, waar de kleinste hoeveelheid koolzaad wordt verbouwd; b. v. tusschen Winsum en Bedum. Meer noordwaarts, bij denzelfden landbouwer dikwijls dagen achtereen wordt gedorscht geeft men ook wel een stevigen horrel, doch daar heeft het ‘t kooldorschen ‘t karakter van festiviteit bijna geheel verloren.
Door het dorschen uit te besteden wordt dit kwaad voorkomen; dan immers bekostigt het volk zelf den sterken drank en is het in ieders belang, dat alles ordelijk, geregeld en zuinig toegaat, waarom dan ook niet zelden op het daarbij onbekwaam worden door sterken drank, eene zware boete wordt gesteld. 

Bij dagwerk verdienen de dorschers gewoonlijk f 1,25 à 1,50 per dag; terwijl de dragers en de hopman ieder 25 cent per dag meer ontvangen. Bij aanneming zijn de verdiensten gewoonlijk hooger en varieëren tusschen f 2 en f 4; doch daar het zich op een aannemerskleed verbonden hebbende werkvolk bij regenachtig weer dikwijls zonder werk is, mogen de verdiensten van de eersten gemiddeld even hoog als die van de laatstbedoelde werklieden gerekend worden. 

De uitvoering van het werk heeft op de volgende wijze plaats.
Twee of drie daartoe bekwame manspersonen nemen de schoven voorzichtig op en leggen die op het draagkleed, en
achter deeze loopen 2 of meer vrouwen, jongens of meisjes, verzamelen de liggen gebleven struiken en brengen die eveneens in het draagkleed.
Is het draagkleed volgepakt, dan wordt het door 2 mannen, bij de beide stokken, naar het dorschkleed gebragt, en daarin omgestort.
Als het eene kleed wordt weggedragen, zijn de opleggers bezig, het andere vol te laden.
Ieder gevuld kleed wordt in het dorschkleed aan de windzijde uitgestort en de aangevoerde vracht door 2 der achterschudders tot eene circelvormige zoogenaamde dorschleg uitgespreid.
Hierna wordt het dorschblok in de leg bevinden onafgebroken te schudden, daarbij te zorgen dat alles goed door het blok getroffen wordt, en kommandeeren, zoodra zij de leg genoegzaam gedorscht achten, met het woord “nije” (nieuwe) dat het blok in de onderwijl op de andere zijde van het dorschkleed gereed gemaakte leg moet overgaan.
Het uitgedorschte stroo wordt dan door 2 personen omhoog geworpen, terwijl de beide andere schudders er met hunne gaffels tegen aan kloppen.
Is op deze wijze de geheele leg opgenomen, dan vereenigen zich de schudders in eene rij, en werpen het stroo op de maat en voor den wind af achter uit het kleed, alwaar het door den zoogenaamden hondenbaas wordt opgetast. Is het stroo verwijderd, dan worden door de rijvers de doppen naar achteren gereven en weldra is weer een nieuw draagkleed vol aangebragt. 

Zoo gaat het werk onafgebroken voort, totdat de hopman, nadat men ongeveer een uur gedoracht heeft, “halfpoos” (pauzen) kommandeert.
Alsdan wordt het dorschkleed zoo goed mogelijk van stroo en doppen ontdaan, het zaad bijeen gewerkt, gezakt en op een wagen geladen, of wel op een naast het dotschkleed liggend schoonkleed geschept, om daar door middel van eene zeef geheel van doppen te worden ontdaan. 

De dragers en opleggers behoeven niet in het dorschkleed te werken, maar zitten onderwijl bij het biervat; de eersten scheppen dan eens adem voor het volgende uur, en de laatsten  bezien den deerniswaardigen toestand hunner schoenen, die weer vreeselijk op de stoppels hebben geleden. 

Het koolzaad dorschen is een zwaar werk, veel zweet wordt er bij vergoten, veel wordt er bij gedronken, zoodat er bij warm weer niet zelden diarrhoea en andere ongesteldheden op volgen. 

De hooge verdiensten maken nogthans dit werk bij velen gezocht.
Niet alleen de gewone boerenarbeiders, maar dikwijls ook ziet men knechten van ambachtslieden en andere dorpsbewoners aan dit werk deelnemen. 

Op dezelfde wijze wordt ook het mosterdzaad gedorscht.
Is het blok ’t algemeene middel om op het veld te dorschen, ook in huis wordt het meestal daartoe gebruikt.

___________________________________________________________

Wiert Omta heeft ( http://omta.info/?p=630) een door D.J. van der Ven op dinsdag 18-05-1926 te ‘t Zandt, op de boerderij Omtadaborg, gemaakte film koolzaaddorsen met dorsblok geplaatst.

Op internet zijn meerdere filmpjes te vinden over het dorsblok.
Het dorsen in 1926 komt redelijk overeen met het hierboven beschrevene.

___________________________________________________________

Terug naar Aankoop en Inpoldering “Ruigezand”