___________________________________________________________ |
“Eerste Stukje“
Brieven Van den landbouwer K. Jz. Beukma;
Bevorens Landbouwer op de boerderij Castor, in het Kerspel Zuurdijk, Gemeente Leens, doch verhuisd naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in den jare 1835,
Aan deszelfs achtergelaten familie in de provincie te Groningen, bij W. Zuidema. 1835.
Voorwoord van Menno Beukema
AAN DEN LEZER.
Hoewel het mijn voornemen niet is, eene voorrede aan het hoofd der uit te geven brieven te plaatsen, acht ik het echter niet ondienstig dezelve door eenige inlichting, nopens de oorzaak en het doel derzelve, te doen voorafgaan, De schrijver dezer brieven (Niet tegenstaande hij eene letter minder in zijnen naam schrijft) is de eenige, mij vergeblevene, van drie broeders. Een groote gemis onzer broederlijke verkeering – met smart tegemoet ziende – hebben wij besloten ons, zoo veel mogelijk, door briefwisseling daarvoor schadeloos te stellen.
Bij zijn vertrek verzochten zijne achtergelaten betrekkingen en vrienden hem, dringend te willen toestaan, dat zijne inkomstig te zenden brieven door den druk voor hen, en dus meer algemeen, werden verkrijgbaar gesteld. Aan dit vriendschappelijk verzoek is door mijnen broeder ook gehoor gegeven, mits ik, aan wien hij zijne uit te geven brieven wilde zenden, zorgde dat dezelve, als uit zijne aanteekeningen te zamen gesteld zijnde, onveranderd aan geene andere, dan de gewone correctie voor de drukpers, zouden worden overgegeven. Indien ik het geluk moge smaken den onzekeren staat mijner gezondheid door eenen beteren te zien vervangen, vertrouw ik, dat deze briefwisseling niet alleen mij, maar ook eener menigte van mijns broeders vrienden en kennissen veel genoegen zal verschaffen. Bovendien vermeen ik te durven verzekeren, dat de onderscheidene werken, welke door reizigers naar en door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zijn geschreven, de uitgave dezer aanteekeningen niet overbodig zullen maken.
Immers zal mijn broeder, die in in dit gewest eene reeks van jaren landbouwer is geweest, en dit zijn beroep op den Amerikaanschen grond gaat overbrengen, waarschijnlijk grootendeels over onderwerpen schrijven, welke der aandacht der meeste reisbeschrijvers ontglipt zijn of minder onder derzelver bereik vallen; en zal hij deze brieven daardoor meer belandrijk doen worden, inzonderheid voor den landbouwenden stand.
Velen zullen ongetwijfeld met mij in deze verwachting deelen.
In het door mijn’ broeder aan mij geschrevene, hetwelk thans aan de drukpers staat overgegeven te worden, bedient hij zich bij het bepalen der afstanden van Eng, mijlen en van mijlen zonder bijv. naam, doch die men ongetwijfeld mede voor Eng. te houden heeft; vermits de zich van Engeland onttrokken hebbende Amerikanen nog gewoon zijn daarnaar te rekenen; voorts bedient hij zich bij het bepalen van waardij van eene munt, dollar genaamd, zonder echter de lengte der mijlen op te geven of de munt met de onze in verhouding te stellen. Men rekent gewoonlijk drie Eng. mijlen op één uur; doch deze berekening is onnaauwkeurig; want daar 20 uren één graad uitmaken, zoo zoude men 60 Eng. mijlen op één graad moeten hebben; terwijl sommigen 69 1/5, anderen 69 12/100 Eng. mijlen op één graad rekenen. Wat de dollar betreft, deze staat in waarde gelijk met onzen rijksdaalder of 2-50 cent.
Ik hoop bij de vervolgens uit te geven brieven de teekeningen van Noord – Amerikaansche gezigten, huizen, werktuigen enz., die ik van den tweeden zoon mijns broeders ben wachtende, in plaat te laten brengen, teneinde dezelve achtervolgens bij de overige brieven te voegen.
Baflo den 28 Nov. 1835. M. BEUCKMA. []
___________________________________________________________ |
Op zee, in de nabijheid der Amerikaansche kust, den 19 Julij 1835.
WAARDE BROEDER, ENZ.!
Gij zult ons misschien reeds lang aan land vermoeden; maar wij worstelen nog bij aanhoudendheid tegen de Z. W. winden; deze worden niet anders afgewisseld dan door kalmte, bij welke wij nog minder winnen, dan bij het laveren. Wij zijn evenwel eindelijk zoo ver gevorderd, dat wij ieder uur land denken te zien, zoo als wij ons dit gister en eergister reeds verbeeldden; doch dit vermeende land verdween in damp; want het waren mistbanken, die zich aan den horizont, even als land, opdeden. Thans vermoeden wij ons tegen over Long-Island, en meenden wij heden nacht het vuur van het oostpunt des eilands gezien te hebben. Dit eiland is 120 Engelsche mijlen lang en onze afstand van New-York dus mogelijk bij de 100 mijlen; doch indien de wind in dezelfde streek blijft, kunnen wij nog wel een dag of zes af en aan-kruisen; evenwel kunnen wij bij geluk ook binnen eenige uren daar zijn. Het is dus geraden mij tot het schrijven te zetten, om niet geheel uwen wensch te verwaarloozen, en om niet alleen getrouwe, maar ook volledige berigten van mij te doen ontvangen, waartoe ik te New-York minderen tijd zal hebben. Ik zal bij dezen mijne aanteekeningen moeten ter hand nemen, waardoor deze brief wel eenigzins in eenen drooegen journaalstijl zal vallen; doch dit min wezenlijke zal, vertrouw ik, bij u niets afdoen.
Voor alles evenwel wil ik u eerst gerust stellen, wegens de ziekte van mijn dochtertje; zij is thans geheel hersteld. Den brief uit Helvoetsluis, welken ik bij het in zee gaan den loods ter bestelling heb aanvertrouwd, en waarin ik u onder anderen hare ziekte meldde, vertrouw ik, zult gij ontvangen hebben. Het ontging mij juist niet, dat dit berigt u onnoodige bekommeringen zoude veroorzaken; doch ik meende u hiervan niet geheel onkundig te moeten laten; ofschoon ik niet noodig vond, u het zeer bezwarende hieraan voor te stellen. Dat ik den afloop dezer ziekte met bekommering te gemoet zag, zult gij niet aan geestigheid wijten, wanneer gij bedenkt, dat zij reeds eenige dagen voor ons naar zee gaan bedlegerig was, zonder iets te nuttigen; en moest ik immers vreezen dat de zeelucht en al de ongemakken, onvermijdelijk aan zoodanige reis verbonden, eenen ongelukkigen afloop derzelve konden geven. Ik dacht daarom, de ziekte te Helvoetsluis verder te blijven afwachten; doch zulks was zoo geheel strijdig met al mijne belangens, dat ik genoegzaam in de noodzakelijkheid was, mij lijdelijk aan den loop der zaak te onderwerpen.
Het deed mij goed, dat de kapitein, die veel zorg voor de zieke droeg mij de reis durfde aanraden, en ook zij zelve niet het minste tegen den togt opzag. De ziekte scheen een aard van galkoorts. Zij had eenen geregelden loop, zonder merkbaren invloed der zeelucht. De ziekte klom evenwel tot zulk eene hoogte, dat de kapitein mij zijne bezorgdheid te kennen gaf; doch dit scheen het toppunt der ziekte; althans hierop begon dezelve langzamerhand af te nemen, en nu is het meisje is eenen volmaakt gezonden toestand. Haar karakter deed zich, in de ziekte, zeer gunstig kennen; altijd trachtte zij ons gerustheid in te boezemen, en geene enkele zucht liet zij zich ontglippen; ook durf ik mij vleijen dat zij, in hare volgende betrekking , mij veel genoegen zal geven.
Aan de zeeziekte heeft geen van ons gezelschap van belang geleden, behalve onze mede-passagier de Heer Pauls, uit Rotterdam, van wien ik u reeds in mijnen laatsten gemeld heb; doch ook deze was spoedig hersteld.
Wij bleven evenwel niet van ongesteldheden verschoond. Behalve mijn dochtertje, Geertruida, ging er een ziekelijke matroos met ons naar zee; en naauwelijks herstelde deze langzamerhand, of hij werd vervangen door mijnen oudsten zoon Jan, die mede omstreeks drie weken bedlegerig bleef, doch waarover wij mindere ongerustheid hadden, daar het dezelfde ongesteldheid scheen te zijn. Buitendien is, sedert de koude dagen, onze opperstuurman bedlegerig, wegens rhumatieke pijnen; zoodat hij geenen voet kan gebruiken en niet dan kruipende uit de kajuit kan komen ; van dezen patiënt hebben wij veel last, te meer daar deze ziekte zeer pijnlijk en hij bovendien zeer zeer geschikt man is.
Gij kunt begrijpen, dat onze kajuit veel van een hospitaal heeft, en dat wij hopen, het doel dezer zee-reis spoedig bereikt te hebben.
[]
Nog in denzelfden nacht, niettegenstaande de duisternis en zwaren mist, zagen wij twee ijsbergen, ofschoon van eene mindere hoogte. Des morgens was de mist eenigzins opgetrokken, doch hervatte zich spoedig weder; ook de koude hield aan en het schip werd, om het ijs te vermijden, dezen en den volgenden dag telkens tegen den nacht, over den anderen boeg gewend. Den 22sten gevoelden wij eene vermindering van koude, doch hield de mist op dien dag nog aan en zag men op den 23sten, bij eene afnemende koude, wederom eenen helderen hemel, dat onze passagiers, in den letterlijken zin, verlevendigde. Immers wij kwamen nu weder uit onze kajuit te voorschijn, waarin wij, als verkleumde insekten, gedurende de koude ons hadden zamengepakt gehouden. (De lucht temperatuur teekende bij middag niet onder 47º Fahrenheit (=8,33 Cº) en het water eens 38º (=3,33 Cº))
Tot deze gevoeligheid droeg, behalve het onvoorbereidde, vooral bij de doordringende vochtigheid; dewijl alles op het schip zoo nat was, als of het gedurig regende. Om u een juist denkbeeld van eene dusdanige luchtsgesteldheid te geven, herinner ik u slechts aan eenen zeer kouden neveldooi, zoo als bij u somtijds in Januarij of Februarij voorkomt. Ik kon mij naauwelijks voorstellen, in het laatste gedeelte van zomermaand, onder de breedte van Parijs te zijn.
Den 24 Junij kwamen wij op de groote bank van Newfoundland []
Van meer belang is het, dat onze kapitein een goed, beschaafd en gezellig man is; ook komt hij mij als een zeer naanwkeurig zee-man voor. Hij teekent vrij goed, zoo wel eene vrije handteekening, als kaarten enz, en is overigens in allen deele een man van kunde, smaak en ervaring. Mijn zoon Willem heeft op reis verscheidene stukjes voor hem geteekend, als ook voor onzen reismakker, den heer Pauls; waarvoor hij als wedergeschenk eenige schoone platen en een boek ontvangen heeft.
Wat ons voedsel betreft, dit wijkt zoo geheel van onze gewone Hollandsche tafel af, dat ik mij met moeite er aan gewen. Hard scheepsbrood, vleesch of spek is bij iederen maaltijd de eigenlijke hoofdzaak en ofschoon er, om ons passagiers, wel eene schikking in de bereiding der spijzen gemaakt was, bleef dezelve ons evenwel vreemd. Eijeren b. v. en ook visch werden met gesneden ham in de pan gebakken en zoo met braadvet en al opgedischt. Iemand, die zich niet gaarne in zijne gewone levensmanier wil laten bekorten en toch over zee wil, raad ik hierom, zich zich liever van een schip zijner natie te bedienen; hij heeft dan tijd zijne vervorming trapsgewijze te ondergaan, nl. in het land zelf, na de ongemakken der zee-reis te hebben doorgestaan. wat men tot versnapering op eene zee-reis zal moeten medenemen, hangt, mijns inziens, uitsluitend af van den gewonen smaak des reizigers en van de levenswijze en den kost, die men op het schip te gemoet kan zien.
Op een Engelsch of Amerikaansch schip moet men weinig op groenten, maar des te meer op vet vleesch en spek rekenen. Het gebrek van groente zal het best door ooft, versch gedroogd of ingelegd, kunnen worden vergoed. Ik zoude bij eene tweede reis de augurkjes niet vergeten, en mij van meer roggenbrood voorzien. Dit kan zich, bij eene temperatuur als de onze en wanneer het goed gebakken is, meer dan vier weken goed houden, voor den overigen tijd der reis zoude ik het laten droogen. Op ons schip wordt voorts weinig boter, en noch minder kaas gebruikt doch suiker daarentegen in overvloed : dit ook diene tot informatie, dat de goederen met zorg worden ingepakt en dat het op reis meest noodige steeds voordehand worde gehouden, is iets, dat niet te veel in acht genomen kan worden; men zoude, bij het verwaarlozen hiervan, in groote ongelegenheden kunnen komen. []
New-York den, 5 Augustus 1835.
Sedert 13 dagen zijn wij in de groote en drukke koopstad New-York []
Wij vonden in New-York bij onze aankomst alle soorten van ooft en groenten, en de menigvuldigheid van soorten, welke hier op de groente-markt te koop woorden aangeboden, is verbazend. Onze Hollandsche vruchten zijn meestal slechter en kleiner dan te dezer plaatse; vooral de aalbessen, kruisbessen, kool enz. De appels hadden een minder uitgezwollen en gaaf voorkomen, doch waren zeer goed van smaak; ik ontmoette er vele bekende soorten onder. De aardappelen, dat is de ronde (Iersche noemt men ze hier), waren goed, en ik twijfel of zij bij u, om dezen tijd beter zijn. De grond is in deze omstreken voor de aardappelen waarlijk niet te vet, hij is of rots of roodachtige kiezel, en tusschen beiden ook het allertaaiste leem; dan, of hetzelve in den bovengrond ook aanwezig is, weet ik niet, maar ik merkte het bij de rotsbreuken op []
Ik heb in New-York alle mogelijke bereidwilligheid en ondersteuning gevonden. Vooral heeft de Heer Cole aan wien ik door den Heer J. Schilthuis was aanbevolen, mij ten duurste verpligt door zijne onvermoeide werkzaamheid en wel ter bevordering mijner onderscheidene belangens. Ik kan deze broederlijke vriendschap niet genoeg roemen. Gedurende mijn veertiendaags verblijf heeft hij zich, geloof ik, den meesten tijd met mij bezig gehouden; alle mogelijke berigten, te mijnen behoeve, ingewonnen en in beweging gesteld.
Hij is juist de man, om veel te kunnen doen wegens zijnen invloed, welken hij, door zijn achtingswaardig, kordaat, eerlijk en menschlievend karakter, heeft verworven. Ook vooral door hem ben ik met vele Voormaligen Hollanders in kennis geraakt, van welke ik veel raad en vriendschap heb ontvangen. Onder anderen vond ik eenen Mr. ‘t Hooft, een’ zeer bereidwillig’ man, die de Westersche Staten doorgereisd had en mij veel van dezelve vertelde. Hij ried mij aan, om ons in de Michigan te vestigen. Deze heer is een neef van Mevrouw VAN STARKENBORGH, is ongetrouwd en wordt door zijne vrienden als een zeer edel mensch geroemd.
Ook ontmoette ik bij den Heer Cole een’ Mr. Scheltema, neef van den bekenden Schrijver Jacobus Scheltema; ook deze had reeds veel van de Vereenigde Staten leeren kennen. Ik heb hem slechts ééns ontmoet, dewijl hij, twee dagen na onze ontmoeting met zijne vrouw de watervallen van Niagara is gaan bezoeken, en bij mijn vertrek nog niet weder terug was; hetgene ik wel gewenscht had, daar ik misschien van zijne latere berigten partij had kunnen trekken; hij had het plan om bij verder goed fortuin zijnen handel te verlaten en zich ergens als boer te vestigen.
Het kwam mij wonderlijk, doch bemoedigend voor, dat dit hier in New-York onder de hoogste wenschen behoort. De Heer Scheltema houdt eenen Franschen modewinkel in Broad-Way, en vertelde mij f 4000-00 jaarlijksche huur van zijn huis te betalen; hij moet desniettegenstaande zeer voordeelige zaken doen. De huishuur loopt hier in het onbegrijpelijke. Gisteren werd mij nog eenen nieuw opgebouwden winkel gewezen, voor welken men 2300 dollars vroeg. []
Ik leerde hier overigens eenen zekeren Mr. H. kennen; deze houdt hier een koffijhuis, indien men dezen naam te dezer plaatse op dusdanige inrigting moge toepassen. Deze Heer heeft als Griffier bij de regtbank van Appingadam gediend, en heeft, dien ten gevolge daar en over de geheele Provincie, vele kennissen.
De brief hier ingesloten, en welke u ter bezorging aan den Heer du Cloux, te Vierhuizen, wordt aanbevolen, is van hem. Volgens den Heer Cole had H. zijn aanzienlijk vermogen in éénen nacht door eene aardbeving en orkaan, op een der West-Indische eilanden, verloren. Ten huize van dezen Mr. H., ontmoette ik ook eenen zekeren Heer K. Hij is een broeder van K. uit R., had vroeger in de provincie Groningen als handelaar gereisd, en kon zich ook u, of althans uw huis herinneren. Later had hij, doch met slecht fortuin den manufactuur-handel in Amsterdam gedreven. Hij zag er zeer goed uit, doch had, volgens zijn zeggen geen bepaald beroep, maar vond zijn onderhoud door van alles te doen; vooral hield hij zich bezig met het in orde brengen van schilderijen, enz. Hij kwam mij voor een’ zonderling’ openhartig’ man te zijn, noemde zich zelven een’ verongelukt’ koopman en scheen als het ware zijn noodlot te bespotten; misschien is het beter met hem als hij voorgeeft. Ik ontmoette nog meer Hollanders voor en na; doch daar ik niet kan denken, dat gij kennis of relatiën tot dezen hebt, en ik geene bijzonderheden van hen weet te noemen, ga ik dezen voorbij; echter moet ik nog zeggen, dat ik door de Rotterdamsche handelhuizen zeer goed geadresseerd ben. De Heer Bonen Graves heeft zich vele moeite gegeven mijne goederen er door, dat is vrijgesteld van inkomende regten, te krijgen; dan dit gelukte hem niet, dewijl dezelve door het Customhouse moesten worden geschat; en hoewel zulks niet zeer naauwkeurig toeging, en alle kleederen, zoo wel oude als nieuwe, vrij waren, bedroegen de kosten van alles nog om de 40 dollars. Ik heb er zeer veel nadeel van, dat ik alles niet vermaakt heb medegenomen. []
Ik heb in New-York ook eenen winkel met landbouwinstrumenten aangetroffen; vele dezer werktuigen hebben weinige gelijkenis met de onze. Windmolens waren met zeven voorzien en vrij gelijk aan de Duitsche; de ploegen waren kort, met eenen ijzeren verzetbeugel voor onze trekschede, en voorzien van twee staarten, het huis was voorts van gegoten ijzer, en het geheel een zeer eenvoudig zamenstel van voetploeg. []
Overigens heb ik eene voldoende menigte aanbevelingen aan een groot getal personen, van af Albany tot aan Saint Louis. Ik zal van allen geen gebruik kunnen maken, dewijl ik mij misschien te Buffalo zal bepalen, welke verdere rigting ik zal aannemen.
Velen raden mij Michigan aan; wederom anderen Illinois, Ik heb eenen ouden farmer in New-York gesproken, die in Illinois landerijen bezit en eenen zoon in de Michigan had wonen.
De Illinois had, volgens hem, verre weg den besten grond; doch er was veel bezwaar, aldaar het noodige werkvolk te krijgen, ten gevolge der afschafling van de slavendienst.
Ik zoude mijne belofte aan Mevrouw Cole haast vergeten hebben, om namelijk de dienstmeiden in Groningerland te doen weten dat het zaak voor haar is, zich naar hier te begeven; uit hoofde de meiden vooral hier schaars zijn, en tot 200 gulden in het jaar verdienen.
Zij gaf 6 dollars per maand, en klaagde zeer over de brutale bejegening van haar dienstvolk. De inwoners moeten zich hier meest met Ieren behelpen, welke te New-York als een zeer gemeen volk worden beschreven.
Ik schrijf u niet vóór onze nederzetting; doch verzoek van u bij den ontvangst dezes mij berigt, en wel breedvoerig berigt, uit het door mij verlaten Vaderland te willen doen toekomen.
Gij kunt de brieven telkens door de Heeren Hudig en Blokhuizen aan den Heer Johx Cole, Stone-straat, doen adresseren; zoo doende zullen wij spoedig en zeker de brieven bezorgd krijgen.
Groet ook uwe waarde kinderen.
T. T.
K. Jz. BEUKMA.
___________________________________________________________ |
Mevrouw VAN STARKENBORGH was:
Cornelia Petronella Thooft, * 13-08-1807 Hellevoetsluis, † 16-06-1832 Wehe (Huize Borgweer) x 05-08-1831 Groningen Jonkheer Edzardt Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (tot Wehe), lid der Staten van de Provincie Groningen en burgemeester van de gemeente Leens 1828-1839 , * 18-06-1797, ~ 25-06-1797 Wehe, † 04-05-1872 Breukelen, 75 jaar, (Huize Vecht en Rhijn?), No 12
Bruidegom 34 jaar bruid 23 jaar | bruidegom woonde in Leens, bruid woonde in de Stad Groningen | bruidegom weduwnaar van Aleida Warmoldina Lambertha Talma, † 07-02-1830 Wehe
Ouders Cornelia: Henricus Sebastiaan Thooft, gepensioneerd kapitein x Hermina Bello
Ouders Edzart: Ludolf Tjarda van Starkenborgh, lid der Staten van de Provincie Groningen x Alegonda Susanna van Echten
Thooft/’t Hooft:
Op 28-12-1822 werd in New York City genaturaliseerd Bernardus T Hooft
In The Evening Post te New York van 02-12-1849 stond vermeld: “On the 1st instant, BERNARDUS THOOFT, aged 69 years”
In The New York Tribune te New York van 05-08-1850 riep James S. Thayer, Public Admr. personen op die iets te vorderen hadden van “BERNARDUS THOOFT, deceased, of said City, Merchant
Du Cloux:
Alphonse Pierre Antoine du Cloux, predikant, * 25-03-1808 ‘s-Gravenhage, † 30-07-1890 Bedum, 82 jaar x 1834 Jacoba Wibbina Westendorp, * 14-07-1811 Saldeburen, † 05-06-1887 Bedum, 74 jaar
A.P.A. du Cloux heeft in zijn tijd te Vierhuizen meerdere aanklachten ingediend tegen ds H. de Cock van Ulrum
Vader Nicolaas Westendorp was naast predikant ook schoolmeester, archeoloog, historicus en oudheidkundige
N. Westendorp heeft een beschrijving gemaakt van het onderzoek naar de “Rondenborg” te Zuurdijk in 1830 door Klaas Jans Beukema, Aikes en Ds. Cramer van Baumgarten
(N. Westendorp, Oudheidkundige ontdekkingen in het Hunsingokwartier van de provincie Groningen; De Vriend des Vaderlands, IV, 1830, p. 489 ss)
___________________________________________________________ |
Terug naar “Tweede Stukje”
Indiaanse bevolking in Lafayette
Terug naar Brieven K.J. Beukma