Brief 29-08-1863 Willem Beukma

___________________________________________________________

Zaturdag den 29 Augustus 

Geliefde Broeder & Zusters! 

O ! hoe aangenaam was mij het ontvangen van uwe lieve brieven, en dank ik u voor de liefde & belangstelling die gij allen in ons toont, mogten wij er maar meer partij van kunnen trekken, en dat hadden wij gekund als wij wijs geweest waren. Daar ik wil daarover nu niet lamenteren, dat is nergens goed voor, en ik troost mij ook altijd aan het gewone zeggen van onze lieve moeder dat als men iets deed of liet voor het best men dan ook tevreden moet wezen met den uitkomst  als men zijn best deed (zoo ongeveer).

Ik ben deze morgen niet bijzonder vlug, ik krijg geen slaap genoeg somtijds, en dat zet mij zoo terug, zoo ik maar goed slaap krijg, dan gevoel ik mij, als het weer gunstig is, zoo veel beter, dat ik nog [] ik kan nog heel wel weer zoo [] dat ik de reis staan kon, en O als ik met Gods hulp maar in staat was nu weer bij u te komen, al kan ik dan [geneesheer?] dag. Hij heeft thans vele patienten, en schijnt naauwelijks te kunnen rondkomen. Indien hij het evenwel noodzakelijk oordeelde dan zou hij meermalen kunnen inkomen en ook kan ik hem eene schielijke verandering spoedig laten weten. Hij woont maar een korte afstand aan ons af. Doch Hillechien ongesteldheid is aan geene plotselinge veranderingen onderhevig, behalve zoodanig als waarin wij dadelijk kunnen voorzien. Zij neemt alle uren haar geregeld medicijn, doch wanneer zij hartklopping ontwaart, dan neemt zij daarvoor kleine pilletjes, en wanneer zij zenuwachtig en rusteloos is, dan geef ik haar een of twee poeders daarvoor.
Wij hebben thans niet de dokter die wij vroeger hadden, hoe wel wij met onze vroegere dokter nog even als vroeger leven op eene meest vriendschappelijke voet. Wij hebben voor de dokter Craig, als altijd, de grootste achting en ik kom nog wel veelmaals aan hun kantoor, doch onze tegenwoordige dokter is eene van de Homeopatische leer, die ons door velen werd aangeraden, en die ook, zoover wij kunnen oordelen zooveel uitwerkt als wij van eenig geneesmeester zoude kunnen verwagten. Doch een geneesmeester is geen bewaker van wonderen. Hij kan misschien wel eene ongesteldheid leningen en leiden in [] de natuur. Die voorgeeft meer te kunnen bewerkstelligen [] wens ik liefst te vermijden. Wij doen voor Hillechien [] dat wij kunnen doen, in zoo verre als wij het beste weten kunnen, wees daarop gerust; nogtans wij kunnen haar het gezelschap niet geven wat haar in hare omstandigheden dierbaars zoude zijn; de gedachte aan eene wijze en liefdevolle Albeschikking zij haar aan voor eene tegemoedkoming ! God zij met ons, een met U!
Wm. Beukma 

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma