Brief 22-04-1857 Hillechien Beuckma

___________________________________________________________

Welke nicht ? 
Plainfield den 22 April, 1857. 

Geliefde Nicht ! 

Al sedert geruimen tijd had ik plan een brief aan u lieve nicht aan te vangen, doch telkens bleef het weder bij het voornemen, en nu hiermede eens een begin makende, zie ik den datum die mij herinnert dat vandaag juist de dag is waarop voor dertien jaar onze dierbare Moeder haar aardsche leven eindigde.
O hoe veel brengt zulke eene herinnering ons in een oogenblik voor den geest, van wat er toen, en nu sedert dien tijd gebeurd is, hoe vele geliefde betrekkingen en vrienden haar niet al gevolgd zijn, en ook hoe kort het misschien maar duren zal dat weer andern volgen zullen. 

Ja lieve Nicht weinig had ik voor een jaar gedacht dat er reeds zoo schielijk weder een van ons getal zou opgeeischd worden, en toch was het bij de voorzienigheid zoo besloten.
Hartelijk betreur ik haar, die voor ons allen altijd zulk eene liefhebbende, zorgvuldige zuster was, en door haar gedrag nimmer anders dan een goed voorbeeld gaf. Hare gedachtenis blijve bij ons in waardige herinnering, en mogen wij als zij, trachten een onberispelijk leven te leiden opdat wij ook zoo gerust leeren te sterven. 

Hoe beklaag ik daarbij de goede Johanna die in Truda zooveel verliest wat haar niet te vergoeden is, en zich noodwendig in het eerst vooral wel verlaten en eenzaam moet gevoelen. Doch ik hoop en vertrouw dat hare overgebleven betrekkingen en vrienden wel zoo veel mogelijk zullen trachten haar het leven aangenaam te maken, en dat haar vertrouwen op de altijd wijze beschikkingen van God, haar ook kracht zal schenken om haar leven blijmoedig voort te zetten.
Wat hebt gij waarde Nicht in dezen een groot voorregt boven velen, gij hebt uwe beide ouders nog en hebt nimmer zoover mij bekend is een broeder of zuster verloren, terwijl ons getal behalve onze ouders reeds tot op de helft verkleind is. Doch hoevelen onder hen die ik gekend heb zou ik kunnen opnoemen, wier familie reeds voor de helft of meer hunner aardsche levensloop hebben voleindigd.
Ook maakt het minder uit denk ik dan wel vaak hoelang wij hier leven, zoo wij maar bereid zijn, wanneer ook voor ons dat weer slaat. 

Wij bevinden ons alle drie nog altijd vrij gezond, de kleine Cornelis is echter al een geruime tijd wat aan de hoest geweest, wat mij haast doet denken dat het misschien kinkhoest is, in een zeer ligten graad omdat hij eens in de gelegenheid is geweest het te vatten, hij gebruikt er wat voor, dat misschien ook mede helpt om het te verligten. 

Wij hebben hier weer een tamelijk koud winter gehad, doch niet zoo langdurig mooi en zacht, Maart werd meer onstuimig, en nu is ’t nog tamelijk veranderlijk somtijds; het begint nu echter na een week of drie stil gestaan te hebben van lieverlede wat meer op te groenen zoodat het nu wel gaauw, als er geene tegenstooten weer koomen alles in volle fleur zal zijn.

Voor een paar weken hadden wij het genoegen onze neefs Teenstra op een kort bezoek bij ons te zien, zij en hun reisgenoot zijn ons eigenlijk wat onverwacht ontkomen, daar het niet ondersteld werd dat ze dadelijk scheepsgelegenheid vinden zouden om hunne reis voort te zetten, wat zeker wel het geval moet geweest zijn, daar wij hen anders stellig weer mede terug verwacht hadden, en wij hebben niets weer van hen gehoord of gezien. Zij, en vooral hun reisgenoot waren ook zoo verlangend om maar schielijk aan de reis te komen, en dat was ook niet te verwonderen daar hij hoopte zijne vrouw en kind te halen waarvan hij tien jaren was gescheiden geweest, door dien zij, bij zijn vertrek  zich bedacht had, en verkozen bij haren vader te blijven, die na sedert overleden was, en na had ze hem eindelijk geschreven haar hoe eer hoe liever te komen halen.
Douwe en Theo komen ons fikse jongens voor die beide zeker met regt aanspraak mogen maken op de achting en genegenheid van weldenkende menschen, meer misschien dan ooit hun vader. 

Het is nu zondag en ik zal zien deze nu te voltooien daar Willem verlangt dezelve afgezonden te hebben uit oorzaak ook van de voor neef afgezondene kaarten welks verzending niet regt naar zijn zin gegaan was. Uwe lange belangrijke brief was mij, en ook die van neef waren ons regt aangenaam.

Wij hebben voor kort ook naar Buitendijks geschreven op het eerste schrijven dat wij sedert Antje’s bevalling in December, van haar, en ook van zuster Johanna die toen bij hen was, sedert Truda’s overlijden van hen beiden ontvangen hadden hiernaar was ik al zoolang verlangende geweest. Johanna schreef meen ik dat zij van ’t winter ook een bezoek bij u had afgelegd. 

Zuidema en Itje hebben dan wel een stil gemakkelijk leventje tegenwoordig, misschien wel meer dan zij ’t verwachten, Antje schreef dat Itje voor eenige tijd bevallen was van eene dochter. Het zal mij eens benieuwen waar ze nog eens zullen belanden, Itje is geloof ik niet zeer particular zeggen ze hier want ik geloof dat Johanna mij eens geschreven heeft dat het haar niet nauw stak al was ’t ook dat ze in ’t Haarlemmermeer kwamen te wonen.
De goede Itje, ik hoop dat ze eens goed aanraken zullen en dat het hen wel gaan mag.

Met genoegen zagen wij dat het neef R Dijkhuis en de zijnen zoo wel ging, wat de gezondheid betreft, en het overige behoeft nu niet naar gevraagd worden bij een boer in neefs plaats in tijden als dezen. 

Ik geloof dat Nanninga en Antje ook nog niet rekenen dat ze daar blijven wonen, misschien dat ze nog wel eens in het houtstek te Uithuizen komen wonen nu Nanninga’s vader overleden is, als N er genegenheid voor heeft. 

Mijn broeder en zuster willen nog altijd graag dat wij ook nog eens weer terug komen zullen om ook zoo het een of ander, een houtstek of zoo aan te vangen, doch ik sta altijd in twijfel of het wel in onze omstandigheden raadzaam zijn zou hiertoe over te gaan. Wij zijn hier nu eenmaal goed gevestigd, hebben eene kleine bezitting die van lieverlede in voordeel en aangenaamheid toeneemt en in evenredigheid in waarde rijst, daarbij vinden wij beide ons genoegen in het zelve, en behouden bij gezondheid zonder bijzondere ongelukken niet bevreesd te zijn dat het minder worden zal.
Waar zouden wij in Holland door zoo weinig geld eene gelegenheid opdoen die mt de onze hier in dat opzigt gelijk stond, en waarvoor wij de geschiktheid hadden, want het is maar waar lieve nicht dat eenige jaren hier doorgebracht, iemand niet bekwamer maken om in Holland mede te doen.
Het is wel waar dat we daar in vele opzigten meer genoegen konden genieten waarvan wij hier verstoken zijn, zoodat het verkeer en bijzijn van familie en vrienden, doch ook goud kan te duur gekocht worden, en al ware het, waarvoor ik ook niet heel bevreesd zijn zou, dat wij een goed bestaan konden vinden, dan nog denk ik het zeer gewaagd.
Laat het u niet vervelen lieve Nicht dat ik hier zoo veel over schrijf, het is omdat ik uw oordeel op zoo hoogen prijs stel, en nog niet vergeten heb, dat gij mij in het eerst over dat onderwerp eens hebt geschreven, dat gij dacht dat het beter voor ons was hier te blijven dan terug te komen. 

Het is nu maandag namiddag, ik schoot gisteravond weer tijd tekort, en had anders plan om een kort bezoek in het dorp af te leggen, ook mede om voor u het recept voor het inmaken van tomatto’s op te doen, doch het weder is vandaag zoo veranderlijk dat ik er van heb afgezien, daar anders ook de brief dezen avond niet op de post kan komen.

Nu Cornelis ziet dat ik mij tot schrijven zet, haalt hij ook zijn schrijfgereedschap en een stoel en begint op zijn manier ook te schrijven of teekenen. In het spreken is hij wat achterlijk doch anders scheelt het geloof ik zoo veel niet, hij is zeker zoo een groote baas niet als uw kleine Willem, doch daar zijn ook onderscheiden reden voor, want gezelschap van kinderen heeft hij niet veel en die er komen kan hij nog niet verstaan, zoodat het spelen nog niet veel aard heeft, behalve met die wat ouder zijn en zich wat kunnen kunnen behelpen
Straks had ik hem een koffijmolen geteekend en zei, nu moet Cornelis ook maar een maken, toen kwam hij na een poosje bij mij en zei “het cornelis n koffijmolen maakt? en waarlijk het leek al vrij goed. Toen zijn vader toen een weinig later in huis kwam zei hij “kom laat mij pa nu koffijmolen eens zien laten”.
Wanneer het mooi weer is hij liefst altijd buiten spelen, of in de schuur. Ik zal er van ’t zomer nogal wat drukte mee krijgen om hem binnen de hekken te houden denk ik, daarom zal ik eens beproeven of ik een meisje krijgen kan, die mij een weinig helpen kan en ook wat op hem kan toezien, want zulke kleine bazen zijn eigenlijk geen oogenblik vertrouwd zonder opzigt.
Bij u zou dit gemakkelijk gaan, maar hier zeker zoo vlot niet, de meiden zijn hier schaarsch en weten haast niet wat ze verdienen willen, daarom wenschte ik wel dat gij ons maar wat van uwen overvloed kondet mededeelen lieve Nicht.
Ik denk wel eens het zijn twee uitersten hier verdienen ze te veel en bij u te weinig. Eene echter weer een geld voor uit te geven om hier te komen, daartoe kan men eigenlijk niet genoeg op vertrouwen of men moest ze goed genoeg kennen, of iemand op wien gezag men zich wel durfde verlaten. Wij hebben voor een dag of wat een knecht gekregen, die door mijn man voor een jaar gehuurd is, het is een Ier en lijkt wel een goede jongen, ik hoop maar dat hij verder goed bevallen zal, dan is het voor ons in vele opzigten beter iemand in huis te hebben waarvan men wat steun heeft. 

Over de tomatto’s zal ik bij eene volgende gelegenheid schrijven aan onze familie, indien gij ons geene gelegenheid geeft om u schielijk eens weder te schrijven, dan kunnen zij het U wel toesturen. Gaarne zouden wij evenwel schielijk eens weder iets van u zien, uw beider schrijven is ons zoo aangenaam, doch wij van onzen kant kunnen u niet zoo veel schrijven wat voor u zoo veel belang heeft, als het uwe voor ons. Wij zouden ook gaarne onderrigt willen wezen wanneer de Teenstra’s overkomen of door hen zelven of iemand anders.
Ik hoop dat ze u ook eens bezoeken zullen, weest dan zoo goed hun zulks te zeggen.

Nu is mijn papier ten einde zoodat ik nu weer afbreken moet. Groet bij gelegenheid uwe Aaltje, neef Renne en de zijnen en ook nicht Itje Zuidema.
En geloof dat ik steeds uwe liefh. nicht: Hillechien 

___________________________________________________________

Luiktje Michiels van Kampen, † 25-04-1844
Geertuida (Jenes) Sijtsma, † 16-11-1856 

Zuidema x Itje:
Jan (Hendriks) Zuidema, landbouwer “Wester Aikema” te Niekerk, * Hornhuizen x 09-11-1855 Ulrum Itje (Rennes) Dijkhuis, * Niekerk

Bruidegom 32 bruid 29 jaar
Getuigen huwelijk: Klaas Jans Beukema, 53 jaar, landbouwer (“Rondenburg)”, wonende te Zuurdijk, oom bruid; Harmannus Fransens Tonkes, 29 jaar, landbouwer, wonende te Meeden, aangehuwde neef bruid; Jan Dijkhuis, 27 jaar, landbouwer, wonende Niekerk, broeder bruid; Lammert Dijkhuis, 25 jaar, zonder beroep, wonende Vierhuizen, broeder bruid
Ouders bruidegom: Hendrik Garmts Zuidema x Jantje Luitjes Luitjens
Ouders bruid: Renne Lammerts Dijkhuis, landbouwer x Geertruid Jans Beukema
Kind: Geertruida (Jans) Zuidema, * 23-11-1856 Ulrum 

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma