___________________________________________________________ |
Plainfield den 20 Dec ’57.
Geliefde neef & Nicht !
Wij hadden u eigenlijk al lang dienen terug te schrijven doch zooals Willem u geschreven heeft dachten wij de voornaamste drangrede daartoe weggenomen, door het, in onzen laatste aan onze familie gezonden brief, aan u lieve Neef gerigte verzoek, om het onder u berustende aandeel in de nalatenschap van onze zuster Truda, onder uw beheer te houden tot wij er anders over wenschen te beschikken. Ook hebben wij geoordeeld zooals ik ook aan hen geschreven heb, dat wanneer onze zuster Johanna in eenige mate zulks noodig mogt hebben om op haren gewonen voet te leven, zij dan vrijelijk de inkomsten daarvan tot dat doel kon gebruiken.
Ik schrijf dat nog eens omdat het kon zijn dat de brief zijne bestemming niet bereikt had. Hoe het te beleggen kunt gij waarde neef beter oordeelen wat best is, dan wij, en nemen wij genoegen in, zooals dit door u gedaan word, waar wij overtuigd zijn dat dit door u naar uw beste weten beheerd word.
Zoo het door u zelven kon gebruikt worden was misschien het aller gemakkelijkst.
Over het geheel was uw brief van dien aard dat het mij pijn geeft er aan te denken. Zoo uwe vrees ten aanzien van onzen geliefden broeder eens verwezenlijkt werd. O, hoe zou dat ons allen treffen ! doch God verhoede dit en vergunne hem nog veele jaren leven en gezondheid, dit is mijne innige hoop die ik niet onder drukken kan, en waartoe ik door het laatste schrijven van Broeder en Zuster Nanninga ook grond meen te hebben. O zoo hij slechts deze keer weerstand kon bieden aan zijne ongesteldheid, dan kon hij door een zorgvuldig leven nog wel weder zoo worden dat hij nog jaren lang een nuttig en genoegelijk leven kon leiden.
Dat het met Jan Bos zoo treurig gesteld is waren wij reeds voor en na door Michiel te weten gekomen. Dit is toch wel het ergste wat ik mij ooit van dien aard gehoord te hebben. Zoo weinig is er op te rekenen waartoe verkeerde gewoonten en gezelschap iemand niet brengen kunnen. Nu maakt hij het er nog na, dat hij niet alleen onbetreurd sterft, maar dat zijn dood als een zegen beschaamd word.
Wij bevinden ons alle nagenoeg altijd wel zoodat wij wel reden hebben dit dankbaar te erkennen.
Onze kleine Luiktje is altijd wel en groeit al gestadig wat aan, zij mag al bijster graag in handen wezen. Cornelis groeit ook goed en heeft het nog vaak druk met zijne lei en zijn []illerboek.
Hartelijk hoop ik dat de ongesteldheden in uwe familie van korten duur mogen geweest zijn, en de koorts U lieve Nicht spoedig mag verlaten hebben. Het speet ons zeer dat wij daardoor voor dezen keer verstoken waren van eenen ons altijd zoo aangenamen brief, doch hopen dat gij bij eene volgenden keer ons bij welzijn niet vergeten zult.
Het overlijden uwer geachte Moeder was ons ook reeds, ik geloof door Johanna, medegedeeld, zij heeft een groot voorregt boven velen mogen beleven, doch dit neemt niet weg dat zij daarom betreurd en ongaarne gemist word.
Wij hebben hier tot nog toe altijd mooi gematigd winterweeder, anders dan dikwijls het geval is, sneeuw hebben wij nog naauw gezien en koud is het ook niet, dat wil zeggen wel. Doch het kan nog komen.
Wat uwe bedenking aangaat lieve Neef of er zich eens omstandigheden konden opdoen die ons weder naar U terug zouden roepen heeft W dunkt mij voldoende geantwoord, ik kan nog niet zien dat wij voldoende reden hebben om ons hier los te maken en zonder dat is het naar mijn inzien altijd eene gewaagde stap.
Een ding ben ik zeker van dat ik zoo zich die overtuiging bij mij mogt opdoen dat ik dacht gelukkiger te kunnen zijn te midden van het overblijfsel mijner dierbare familie en vrienden, er van den kant van mijn echtgenoot geene tegenhoudingof zoo iets te vreezen zoude zijn. Hoewel het mij smartelijk valt om hunnentwel dat ik altijd zoo onvoldoende voor hunne wenschen schrijven moet, ik kan niet anders.
Laat dit voor deze keer genoeg, en zoo eenigzins de tijd door U gemist kan worden, laat dan niet na ons eens weder elk door eenen langen brief te verheugen.
Groet van ons uwen broeder en derzijnen, als ook Ietje en haren echtgenoot, en weest zelven gegroet van uwe liefhebbende en hoogachtende nicht Hillechien Tonkens.
___________________________________________________________
Zuidema x Itje
___________________________________________________________ |
Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma