Brief 20-04-1857 Willem Beukma

___________________________________________________________

[brief slecht leesbaa]

den heer W Dijkhuis & Echtgenote
Midhuizen [] 

Plainfield, den 20 April 1857.  

Zeer Geachte Neef & Nicht ! 

Uwe aangename letters van den 30 October jl. zijn ons [] brengen [] geen land is te bezaaijen met Guano; [] beloofd, en weinig gelegenheid geeft []
Ik geloof deze Guano, in [] gij die zoudt kunnen bekomen tegen een billijke prijs, zou bij u op [] grasland []
is het toch zoo oneindig veel beter [] hij geen eigene vaste woonplaats of huishouding had.  De ouderen van jaren hebben toch immer hunne eigene ideën en wijzen, waartoe zij voor zich zelve het ontegenzeggelijk regt hebben doch die niet altijd evengoed aansluiten met de denkwijzen van hunne jongeren, hetwelk menigmaal ongenoegen kan teweeg brengen.

De broeders Teenstra zullen u wel eens opzoeken; zij zullen u wel gevallen, te minste zoo is ons idee van hen; Douwe zal u meer kunnen zeggen omtrent vaders woonstede en [] aldaar dan ik; hij is daar al twee keeren eens geweest.

Omtrent uwe schrijven dat het u genoegen zou doen indien hij zijne briefwissel met u nog eens weer zoude hervatten, hetwelk ik hem te kennen gaf, antwoord hij dat hij voor u en anderen in Groningerland nog immer groote achting en genegenheid koestert, doch dat hij geen [] zijnen briefwissel die door stilzwijgen schijnt te zijn afgekeurd, nog eens weer te hervaten.
Hij spreekt ook van G. Reinders als had die mede op die wijze zich van zijn geschrijf afgemaakt. Onze denkbeelden, zegt hij, schijnen niet meer met elkander in te vloeijen, het zal dus beter zijn elkander niet te bemoeijen dan elkander door ons geschrijf te verketteren. 

Het is ongeveer in dien geest dat hij (=Klaas Jans Beukma) schrijft; ik heb evenwel zijne woorden niet letterlijk afgeschreven. Hij heeft mij de mededeeling daarvan aan u, ook niet opgedragen, doch ik veronderstel dat zulks min of meer zijne bedoeling was en gij zult daardoor komen te weten waaraan het, naar zijne meening hapert. 

Ik hoor gaarne nu en dan van de ouden vader dat hij den avond zijns levens in genoegen slijt; kunnen wij daartoe in eenige mate bijdragen op onzen afstand van hem, door eenen vriendelijken brief wissel, wij zullen dit naar vermogen betrachten. Mogten wij merken dat wij dit doel daarmede niet bereiken, wij wenschen niemand door onze bemoeijing verdriet aan te doen. Eenmaal verlaten wij allen vroeg of laat dit aardsche toneel. Wij [] 

Uwe mededeeling omtrent de verandering en verbetering van de water[] is ons [] wel genegen. Ik wil mij  [] 

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma