Brief 16-04-1863 Hillechien Beuckma

___________________________________________________________

Plainfield den 16 April 1863. 

Geliefde Zuster! 

Gistermorgen ontvingen wij Uwen brief van den 27e ll. en daar gij verlangend zijt schielijk antwoord op dezelve te hebben, wil ik maar dadelijk hiermede een begin maken. Ik hoop dat gij ons schrijven  nu reeds lang ontvangen zult hebben en daaruit gezien dat wij nu weder eene meid hebben; die ons hoewel niet in alles evengoed, toch in vele opzigten goedpass, zij is geloof ik eerlijk en heeft zeer goedhartig humeur, doch is zoo Roomsch als zij kan. Wij zullen het vooreerst met haar zien te klaren, want zoo wij van Holl niet anders kunnen verwagten als zulk afgebruikt volkje, dan kan ik er ook geen heil in zien. Die Trientje stel ik mij nog voor als een goedhartig wat nuchteren wicht, en zou niet verwachten lang hulp van haar te kunnen hebben, en dan nog zoo doof dat zouu mij geheel niet passen. 

Het werkvolk is hier tegenwoordig geheel op de gist, ze weten zelf niet wat ze verdienen en moeten, en daarom loopen ze maar liever ledig als werken voor een gewone daghuur. Doch dat in de gewone verkeerdheid en zelflucht der menschen; ieder moest nu anders zijn best doen om zoo veel te arbeiden en verdienen als mogelijk en daardoor zichzelven en het land bevoordeelen, doch ongelukkig dat begrijpen ze anders en de maatschappij is de verliezer. 

Wij hebben een zeer achterlijk voorjaar, sedert eenige dagen was het nu anders zeer droogend weder geweest, en de laatste dagen begonnen al regt aangenaam te zijn, waarvan Willem ook geprofiteerd had door onze aardappelen te planten, doch gister toen ze de laatsten plantten werd al weer koud en guur en regenachtig, en nu heeft het dan geheelen nacht hard geregend en was het water dezen morgen zoo digt bij ons hek als het nog nimmer geweest is en het is alles als men naar Plainfield ziet bare zee met fensen en boomen in dezelve Atlantische Ocean zegt Cornelis.

Gij denkt lieve zuster dat ik mij angstig gevoelen moet over de oorlog, wanneer W. ook nog eens opgeroepen mogt worden.
Ik geloof niet dat daar groote zorg in is, tenminste nog niet, als er nu eene draft (loting) komt, trekken ze alleen ongetrouwden, en dan hoop ik dat ze zoo lang genoeg zullen hebben dt W intusschen boven de jaren komt, en in allen geval om zich met zorgen te kwellen in ’t vooruitzicht, zie ik nog geen reden voor in dezen. Een keer is hij verleden zomer al schotvrij door eene loting gekomen, zonder dat hij het zelf wist, dat het zoo kortbij was. 

Aangaande het zenden van die dingen waarover ik geschreven had ingeval de familie Dekker overkwam van het dan misschien beter u daarover verder vooreerst geene moeite te geven, er is eigenlijk geen noodzaak bij, maar ik dacht toen als zij overkwamen dan kon het nogal geschikt gebeuren. 

Of ik ook flanel draag? Ja, lieve Johanna ik draag flanellen onderhemden nagenoeg winter en zomer met mouwen en boordjes een weinig korter als andere mouwen, geef u maar geene moeite om die dingen voor mij te naaijen, ik dank u intusschen voor uwe goede wil. 

Het is intusschen onder de mogelijkheden dat wij uwe goede wil nog wel eens op sterkere proef zullen stellen, nl. als wij hier eens los konden komen, en bragten u eene lange of korte visite. En zoo het om dan goed voorkwam en gij er toe genegen waart dan konden wij misschien u het Lutjesaaxumer land afkopen en bouwen ons daar eene heerlijkheid zoo het maar niet aan vergulde spijker ontbrak. 

Gij ziet wij bouwen nog wel eens kasteelen in onze gedachten, maar of wij ze ooit verwezenlijkt zullen zien is iets is iets anders. In alle geval wenschte ik dat W besluiten kon het grootste gedeelte van ons land te verkopen, dan had hij het niet zoo druk, en wij konden genoegelijker leven, wij maakten dan minder maar waren ook minder noodig, daar het werkvolk zooveel kost, en men er soms afhankelijk is, wat ook alles behalve aangenaam is. Als wij een gedeelte van ons land geschikt verkopen kunnen dan bouwen wij een stuk aan ons huis, en kunnen wij het beter alles verkopen dan komen wij bij u en bouwen of kopen ons daar eene kluisenary.

Ziedaar het slot. Het is niet om de oorlog, maar omdat ik liefst nog eenige jaren leven wil als ’t mogelijk is, en wij rekenen dat ik daar bij u meer kans op heb dan hier.
Gij moet u er echter maar niet veel van voorstellen, dan hebt gij minder teleurstelling te verwachten, en als wij eens komen zullen wij aan uwe deur komen als plain honest people, bij gewoonte en verkiezing, zonder wind of lawaai. 

Onze tuin is nog een droevig gezigt, de paaschbloemen beginnen hunne bloemen zoo groen en armoedig te toonen en ook blaauwkraljes, het zal nog wel eenige milde dagen nemen voor ze regt uitkomen. Over een paar maand zal ’t er wel wat anders uitzien. 

Wij kunnen nog geen goed nieuws van de tijdsomstandigheden mededeelen, als dat de Regering nog steeds vertrouwen heeft in zich zelf, en dat het er voor gehouden word, ook vertrouwen hebben kan in de ondersteuning en goede wil van uw natie, niettegenstaande de slangenlisten der copperheads. 

Schrijft ons nu ook schielijk en gedenkt onzer in liefde
Uwe liefh. zuster Hillechien.

___________________________________________________________

Naar Brief 17-04-1863 Willem Beukma
Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma