___________________________________________________________ |
Staten eiland den 16 Jan 1851.
Waarde Neef Michiel!
Hoe zouden wij u kunnen bekijven over u dralen en uitstellen ge hebt ons immers de ruimte niet gelaten, door het zelve te doen.
Nu dit is wel slim van u M. inderdaad, als alle ondeugende jongens het begrepen wat effect het doet om met een open hart zijne verkeerdheden te bekennen dan zouden er niet half zoo veel stokken op hen in stukken geslagen worden.
Nu ja zoo behoord het “die zijne zonden bekend en nalaat zal vergeving ontvangen” zegt de schrift. Van het laatste blijven wij in vertrouwen afwagten, doch buitendien moet ik om regtvaardig te wezen ook bekennen dat ik goede reden zie waarom uw schrijven nu wat lang weggebleven is.
Veel schrijven kan ik deze keer niet omdat de br. dan te zwaar word want J. v. Kampen kan ik niet voorbij hier eens antw. bij te voegen op zijn laatste schrijven. Ik had dit vroeger moeten doen, doch vertrouwde dat hij van u wel vernemen zou dat de wissels goed overgekomen waren en ik hem dan wel met enige dagen iets van Lafaijette en Jan uit Calif. zou kunnen mededeelen doch dit blijft beide tot nog toe weg, de reden kunnen wij niet gissen.
Van Jan hebben wij nog het laatste berigt door Jan Siersema van het laatste van Nov. doch gene bijzonderheden, als dat wij kunnen opmaken dat zij op enige mijlen afstand van malkander elk met zijn volk zoeken en graven, en dat zij wederzijds gezond en wel zijn, doch geen grote progressen maken; de oppergrond bij de stromen en kreken schijnt al zoo wat omgewoelt te zijn, en er word en lang zoo veel niet gevonden als vroeger.
De beide Jannen hadden tezamen een paar weken op een verkenningsreis uit geweest en een paar gaten van 20 vt. diep voor weinig of niets gegraven. Veel schijnt er aan het blinde geluk af te hangen, doch nog meer aan inspanning en volharding.
Jan Siersema heeft tusschen 7 en 800 doll. waarde met een staten eilander bekende overgezonden. Hoe onze Jan het maakt schrijft hij niet. Ik had voor enigen tijd grote zorg door de berigten dat de cholera daar was uitgebroken, dit zou immers bij de levenswijze der goudzoekers een buitengewone verwoesting kunnen aanrigten, doch de berigten zijn later dat het weer afneemd en J. S. schrijft er slechts in het voorbijgaan van. Ik zou een grote br. begonnen hebben als ik mij niet beperkt had gevonden, en nu het er op aan komt weet ik niet hoe ik dit bladje zal vullen want om over staatsaangelegenheden te schrijven daar zal ik wel mee uitscheiden moeten anders krijg ik nog uwe hele bevolking op de kop.
Willem D. schijnt mij ook al de nek toe te keren, en G. Reinders zwijgd ook als een noot. Nu, ik kan het niet helpen; wanneer ik aan vrienden schrijf moeten zij het zoo nemen als het mij voor de geest komt. Ik zou met W. D. nog wel nog wel geen erg denken, maar ik moet wel iets opmaken omdat hij na het schijnt u niet eens gezegt heeft dat, en wat ik hem op zijne vraag geschreven heb over de pretentie tegen ons wegens de boedel van Koert Davids en nu dat buitengewone zwijgen.
Dat wij er de spot mee hebben dat gij nu zoo veel lichte plaatsen aan uwe donkere hemel begint te zien, hoe? vraagd gij ons dat kwalijk nemen.
Gij hebt uwe weinige adelijken kunne aan gematigde heerschappij benoomen, dat is goed en best want zulke soort van regten is onzin en bederfelijk; maar ziet gij niet dat er een veel grotere droom zich weder in hunne plaats schuift of er althans voor gereed staat? Geld adel of bloed adel wat verschil maakt het? Ik geloof zelve, dat het nu er naar staat dat er vele ergelijke dingen wat verbeterd zullen worden, doch uwe verbeteringen zijn enkel gevolgen van vreemde inspanningen. Gij drijft zoo wat in de nastroom mede, en wanneer het geweldigsten water wat afgelopen is, dan zal de oude sluwe legitime des [] mens wel zagjes aan de doorgebroken wal weer wat versterken en verhogen. Dunkt u zelve niet dat het tegenwoordige europesche gogchelwerk er al niet voor is ingerigt. Wel altijd zal er wat door europa gewonnen blijven, want ’t werelds bestemming is blijkbaar dat zij een soort van schokmatige vooruitgang heeft. [] en tegenwerking zijn moeder natuur’s middelen om hare grote doeleinden te bewerken en daar waar het evenwigt verbroken is het weer in de regte voegen te schommelen: doch daar is bij u en verders in europa zoo veel te actioneren en reactioneren dat ik met een gezond hoofd er de brui van zou hebben om mij zelven, of mijn nageslacht aan dat schuiven ketsen en wrijven te wagen als ik mij ergens klaren kon.
Doch ik wilde mij immers onthouden om u meer van mijne leer mede te deelen.
Nu neef D. mag menen wat hij wil, maar niet dat ik het verkeerd met hem voor heb, hiervoor zou hij meer reden hebben als ik mijne gevoelens voor hem bedekt hield.
Waarom wekt hij dan ook zoo mijne spotlust op door te schrijven dat hun daar een gekke pastoor (Herder) toegezonden is? ….
Hier gaat in het staatshuishoudelijke nog alles zoo zijn oude gang dat is met kragt vooruit. 1850 was wederom het jaar der volkstelling en de opname van dit alles, kost natuurlijk veel werk, en is het in zijn geheel nog niet uit. Philadelphia moet zoo ver het bekend is tusschen 3 en 400,000 en N. York over een half millioen inwoners hebben. Congres zit nu, en het schijnt nu met ernst in overweging te zullen worden genomen om een spoorweg naar de stille zuidzee te leggen. California is in de laatste zitting als een staat in de unie opgenomen, wat veel harrewarrijen tusschen zuiden en noorden veroorzaakt heeft, en eindelijk door een zogen. compromise bill ten einde is gebragt doch zoo, dat er nog veele vonken hier en daar liggen te smeulen en te glimmen die sommige denken dat alles nog wel weer in vuur en vlam kunnen zetten en waardoor de unie in tweën zou kunnen springen, doch ik voor mij denk dat de hard geschreeuwde dreigementen slechts [] zijn, om er nog zooveel uit te maken als zij gelden kunnen; doch als het wezen moet, ik voor mij zie er geen zonde in, dat wij de slavenstaten verliezen moesten, doch zij zullen zich zelven zoo moedwillig de glazen niet insmijten. Het getal staten is thans 31, bij onze komst hier 24.
Gij zult wel weten dat het staatsverschil hier voortkomt uit het slavernijbelang van de zuidelijke staten. Ja, waar menschen of eenige andere soort van dieren zijn zo egoismus ! en dan vooral [] deze kwaal hardnekkig, als men door den tijd er gewoon aan geworden is. Het heeft weinig belang voor u, om de geschiedenis van de tegenwoordige verschillen ver op te halen.
Maar onder anderen heeft het zuiden moeten beloven om California als een vrije staat aangenomen te hebben, en de slavenhandel in het congresdistrict Columbia afgeschaft te krijgen om volgens de eigenlijke geest der federale constitutie de overgelopen slaven zonder cermoniele belemmeringen over te leveren. Dit nu vind op vele plaatsen van de zijde van het volk sterke tegenstand, dikwijls willekeurig en onbesuist genoeg maar anders op grond dat de constitutie gene uitzondering gedoogd in de wijze van regtpleging en dan is weer het zuidelijke volk in de weer dat bij [] zij lang niet in hunne regten gehandhaafd zijn, en dan nog in het beloofde tekort gedaan worden enz enz. en nemen er hunne conventien allerhande razende besluiten tot wederwraak en scheiding leidende.
Welnu, deze opschuddingen zijn er volstrekt nodig zal het lang gewortelde kwaad eens uitgeroeid worden. “Hoe nader aan de dood, hoe meer gespartel” zegt het spreekwoord.
Ik heb C. Borgman een courant medegegeven aan Do Postumus behelzende eene redevoering van een gewezen goeverneur van N Y. over dit onderwerp, ik wenschte wel dat gij ze ook gelezen had, of nog deed. Gij zoud dan beter over de geest van het noorden kunnen oordeelen betrekkelijk deze vlek der republiek welke wezenlijk niet kan verdedigd worden, vooral daar waar al wat slechts een blanke huid heeft zich waarlijk vrij kan noemen.
Gelukkig dat dit de eenige zaak is die egoismus en heerschzugt zich tot nog toe hier heeft kunnen voortbehouden.
Men is in congres op het ogenblik bezig om de brievenporten weer te verminderen. Het postwezen had weer een surplus over zee zal ook wel lager worden.
Het zal u wel wat vreemd voorgekomen zijn dat W. weer zoo in eens van boer timmermansknegt geworden is. U gist zoo veel niet, want gij komt mij vooral zoo wat aan ingewijd te zijn met de amerikaansche loszinnigheid maar dan toch anderen, van boer op timmerknegt is bij uwe wereld immers een val van belang. Wij moeten lagchen dat Christine zoo over W. bewogen was, zij voor haar zelve kan nog volstrekt geen hoger standpunt aannemen daar van dienstvaardige onderdanigheid, doch mogelijk zal het wel gaauw wat anders worden, zij komt van lieverlede wat in amerikaansche lady’s kleren en zoo iets heeft vaak nog al wat invloed op vrouwen van haar soort, zij maakt zich vrij noodzakelijk in de buurdschap met waschen enz en gaat het geld verdienen goed naar hare zin, maar jammer dat hare tong zoo overtollig rap is, dit berokkend nogal vaak onaangename wederwaardigheden onder hare oude Kloosterbuurster makkers hier.
Dat W. de plaats aan E. afgestaan heeft was dunkt mij het verstandigst wat hij in zijne omstandigheden kiezen konde, het vooruitzigt was eigenlijk om zekere plaats van 60 acr. tusschen E. en v. Houten weer te kopen wat vroeger voor 2000 doll. te koop was, doch de oude lieden die er op wonen waren voor het ogenblik niet besloten, en bij nader overleg besloot hij dan om nadere ontwikkeling van zijne bestemming af te wagten, en tusschen beide het timmeren weer op te vatten zooals hij nu doet, ik denk van in N York zooals hij bij zijn vertrek van hier (eergisteren) van voornemen was, doch nog heb ik geen nader berigt kunnen ontvangen.
Ik zelve ben nu door deze schikking wel weder homeless, doch dit verkoos ik niet dat invloed zou hebben op W’s omstandigheden. Ik ben hier weer bij mijne oudste vrienden wel zou het meer gezellig zijn als Jan tehuis was, doch ik hou mij toch voornamelijk bezig met lezen, en Tije en vrouw zijn beste en ook niet ongezellige menschen die ons altijd uitmuntend bevallen hebben. Bij E. zou ik wel hebben kunnen overwinteren doch ik gevoelde mij daar nu toch wat te vreemd nu mijne zomerbezigheden (tuintjen) afgelopen waren om daar als gast te blijven. Van tijd tot tijd denk ik er evenwel voor enige dagen heen te gaan zooals nu misschien morgen doen zal.
Hier ben ik voor een onbepaalde tijd in de kost en als Tjacko en Truda aanstaande voorjaar niet overkomen ga ik daar misschien eens voor een maand twee drie heen als er niet iets anders mij elders roept. 62e
Deze soort van levenswijs, ik weet het, is haast al te beuzelend en het gevoel hiervan is mij zelven wat hinderlijk doch ik zie niet dat ik mij anders roeren kan of moet dan in deze nietigen circel, welke mij door het noodlot zelve schijnt aangewezen te zijn, maar wanneer ik er dan ook bij bedenk hoe veel er in een meer werkdadige kring eigenlijk ook weinig meer doen dan niets te doen, of wat nog erger is niets doen dan het goede tegen te werken dan heb ik immers ook nog reden om met mijn negatief standpunt bevredigd te gevoelen en te denken “Beter niets te doen, dan kwalijk te doen”. Overigens wend het ons af van teveel liefde voor het leven en deze wereld door het gevoel dat men hier zijne rol vervuld en permissie heeft om af te treden. Ik heb heden mijn 62ste jaar afgeleefd, hoe vele ons dierbare menschen zijn mij vóór gegaan, die deze jaren, niet …….. die sommige, zoo ontijdig zouden wij kortzigte menschen zeggen, van het toneel geroepen.
Bij nader inzien denk ik dat het beter is met schrijven aan J. v. K. nog een paar weken te wagten. Ik zal dan veronderstel ik wel iets, tenminsten van Lafayette ontv. hebben dezen zal anders mogelijk ook te zwaar worden, ik kan dan ook iets aan J. Bos insluiten, dat is als ik voordien wat van hem ontvang zeg dit aan v. K. als ook dat de wiss. uitbetaald zijn. Ik weet zelve niet hoe ik er bij gekomen ben dt ik zoo deze alleen aan u gerigt heb. M. gij weet wel dat dit gene menens was.
Uwe Oom K. J. Beukma
___________________________________________________________ |
Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma