___________________________________________________________ |
Plainfield, den 2 Nov. 1860
Geliefde Broeder & Zusters!
Tot ons groot genoegen ontvingen wij heden middag een brief van Nanninga & Antje die ons uw aller welzijn mededeelden. Willem had zijn schrijven juist af, en ik zal mij nu haasten om het mijne bij te voegen, daar het eigenlijk al veel te lang is verleden dat wij geschreven hebben. Wij hadden anders plan schielijk op Johanna’s belangvolle brief te antwoorden, doch hadden zoo veele onderscheidene afwegen, dat het tot op heden verschoven was.
De ongesteldheid van Luiktje heeft ons nog al veel doen reizen en trekken dit naar naar het oordeel der dokters voor haar heilzaam was, zoo als ons de ondervinding ook getoond heeft, want sedert is zij zeer zachtjes aangewonnen en hoewel zij mij nog altijd wat zorgelijk voorkomt, is zij toch veel vlugger en levendiger geworden en wint ook in gewigt wat aan.
Ik ben van ’t zomer met haar en Cornelis een paar dagen in N Y geweest, bij duitsche menschen die vroeger in onze buurtschap gewoond hebben, en waarvan wij zeer veel hielden. Zij waren hier eeniger tijd te vooren ook een paar weken gelogeerd geweest.
Wij hebben toen ook de Great Eastern bezocht met nog eenige duizenden toeschouwers meer, en in de zelve ons op dure ice cream vergast, kort daarop ben ik met hen eenige dagen op Staten eiland geweest bij Siersema’s die ons ook tusschen beide eens bezochten wat ons altijd veel genoegen geeft, gelijk ook wij altijd door hen met de grootste gulheid en gastvrijheid ontvangen worden. Nog in het begin dezer week zijn zij hier met twee van de kinderen een nacht geweest gelijk ook bij Remmert Borgman een paar nachten, zij hadden wel wat langer gebleven, doch het weder leek zoo ongunstig dat zij bevreesd waren door eene driedaagsche storm overvallen te worden, wat hier ’s herfts en voorjaars geheel niet zeldzaam is.
Zondag.
De storm die ons de gehele week bedreigd heeft is gister los gebroken, en zulk regenen ziet men maar zelden, het water zette in eenige uren zoo op dat de weg van ons naar de brug schielijk bedekt was, en ook ons lapje groenland van de weg naar ons huis in beslag nam, zoodat wij van nacht min of meer op een eiland woonden, wat ons niet veel hinderde, want van morgen was het weder weer goed en het water weg. Eene young lady die een paar dagen voor mij genaaid had, was wel verpligt bij ons te overnachten, en is van morgen weer naar huis gegaan.
Over Ooms ongesteldheid heeft W ze al geschreven en zal ik maar niet meer over uitweiden en wij hooren ook maar zeer zelden van hem en dan nog meest door anderen, dat hij zelf het schrijven overgegeven heeft, en zijne vrouw de handen zeker vol heeft met zijne bediening, wat ook wel geene gemakkelijk taak zal zijn.
Gij kunt u wel voorstellen dat het bezoek van Truda voor ons eene aangename verrassing was, en hoewel verlopene jaren onze gelaatstrekken in het eerst onkenbaar hadden gemaakt, waren er echter weinige oogenblikken noodig om onze kennis van vroeger dagen weer levendig in ons geheugen terug te brengen en ons onze verlopene kinderjaren met deszelfs toen gewigtige voorvallen ons te herinneren.
Wat mij verwonderde was dat zij het groningerlands nog zoo goed sprak, daar ze te huis niet dan Engels of Duitsch spreken, en men kon niet hooren dat het haar eenige moeite gaf. Zij gevoelde zich hier dadelijk te huis, en het leek haar hier ook best toe, veel beter dan te Lancaster.
Zij herinnerde zich nog zeer goed de namen van Rijpma’s en Heins wigter en moest van elk wat weten en Johannes Borggreve was ook nog niet vergeten.
Het was mij aangenaam dt dit alles nog zoo bij haar was, daar zij er in hare brieven nooit veel aan te kennen gaf, de portretten herkende zij alle, en een van Neef Dijkhuis waar van zij nog geen eer gezien had, ook, hoewel het anders zeer donker en flaauw was uitgevallen. Dijkhuis had haar altijd zulk een mooi man toegeleken zei zij.
Het is nu maandag voormiddag en daar wij haast denken dat Jan Siersema van daag komt zal. ik deze nu maar klaar maken daar ik beloofd heb met hem terug te gaan en ik nog naar town moet om voor Luiktje die ook met gaat nog eenige benoodigdheden te kopen. Hij blijft eerst een paar dagen hier.
Wij denken ook binnen kort aan Nanninga & Antje weder te schrijven, en dan moet gij niet lang wachten ook ons te schrijven. Het doet mij genoegen dat Martje nog altijd bij Roeline is, konden wij ook zoo eene Martje zoo lang behouden dat zou ons een groot bezwaar van het Am. leven wegnemen, en daar zou ik wel wat voor over hebben.
Hebt gij goede dienstboden weest er dan niet karig tegen, en zie niet op eenige guldens loon, want waarlijk ze krijgen niet wat hen toekomt in Holland, zelfs in Ierland worden ze veel beter betaald dan bij u, en men ondervind eerst wat ze waard zijn als men ze missen moet, en hunne plaats niet weer vervuld kan krijgen.
Denkt er eens over of er eene is die genegen zou zijn ons hier te dienen, er was het volgend voorjaar misschien goede gelegenheid met J. Siersema een over te krijgen, wanneer hij zijn plan om Holland te bezoeken ten uitvoer brengt.
Weest allen in liefde gegroet van uwe zuster Hillegien
___________________________________________________________ |
Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma