Brief 01-01-1860 Willem Beukma

___________________________________________________________

Mejufvrouw Johanna G. Beuckma te Baflo.
Plainfield den 1 Januarij 1860 

Geliefde Zuster en verdere familie! 

De eerste letters die ik in dit jaar op papier breng zijn aan u gerigt, en ik wendt u bij dezen “veel zegen en geluk” zooals wij dit gewoon zijn bij den eersten dag van een nieuw aanbrekend jaar. Deze gewoonte is om derzelver ouderdom niet minder goed, vooral daar de uiting van die wensch gewoonlijk met een goeden teug brandewijn behoorlijk met suiker en rozijnen voorzien, word gevolgd (weest zoo goed dit ten mijner voordele even aan te stippen tot nader order) doch de wensch zou toch niet minder goed zijn, indien die met “en ik zal zulks naar mijn beste vermogen zoeken te behartigen” werd gevolgd; dan zoude het met den goeden wensch tevens een goed voornemen met zich insluiten. 

Met den laatste brief van u lieve Johanna ingesloten bij dien van broeder & zuster Nanninga, ontvingen wij ook tevens een van neef & nichte Dijkhuis, en eenige dagen te voren van neef Klaas Borgman, zoodat wij bijna in eenen met een heel partij aangename letteren waren overstroomd. Wij zouden de uwe al vroeger hebben kunnen en moeten beantwoorden, doch wij wenschten eerst stellig besluit te hebben genomen omtrent het voornemen omtrent het voornemen waarvoor wij vroeger ook al hebben geschreven, n.l. of wij gedurende het aankomende jaar zouden besluiten tot de reis naar Nederland. Ik geloof het is nu zoo ver gekomen dat wij vrij zeker daartoe nu hebben besloten. Neef Evert Borgman komt hier onze plaats bewonen, en met Mei, e. k. indien het jaargetijde ons dan geschikt voorkomt om de reis te ondernemen, denken wij van hier op zee te gaan. Nu hadden wij voorgenomen tezamen nog eerst een reis te doen om onze familie te bezoeken te La Fayette en te Lancaster, en hadden wij ons voorgesteld dit te bewerkstelligen inde maand Februarij, doch ondertusschen is ons een ander lot overvallen hetwelk de uitvoering van het laatste voornemen doet vervallen. 

Dit is n.l. dat onze kinderen juist tegen het invallen van den winter zijn aangetast door de kinkhoest, waarop wij niet kunnen hopen dat zij zullen worden verlost voor het invallen der warme dagen; in alle gevallen zouden wij niet kunnen denken om met hen zulk een reis te ondernemen gedurende de wintersaisoen. De kinderen zijn wel niet zoo dat er met tamelijke zorg eenig gevaar te dugten is, zelfs komt het ons voor dat zij de crisis der ziekte zijn doorgekomen; doch bij iedere ligte koudevatting is er weer eene vernieuwden opwekking tot den kwaadaardigen hoest, waaraan zij zeker onderhevig zullen blijven totdat de versterkende buitenlucht voor hen weer verdragelijk zal worden hebben wij, onder deze genoemde omstandigheden, dat ik alleen de reis zou doen naar het westen, en denk ik overmorgen, den 3den dezer, op reis te gaan, en ongeveer eene maand van huis te zijn. Hillechien zal gedurende mijne afwezigheid een buitendijkster arbeider hebben n.l. Albert van der Weg, die aan Nanninga wel bekend is, om het werk te verrigten, en haar waar zulks nodig is bij te staan. Van hier reis ik over Philadelphia & Pittsburg (in Pennsylvania) door de staat Ohio naar Fort Wayne (in Indiana) en zoo op de La Fayette; Johanna zal de route opuwe groote kaart te Baflo wel kunnen nasporen. Daar verblijf ik eenige dagen, en reis dan van daar weer terug door het zuiden van Canada of het noorden van Ohio naar Buffalo en Lancaster, welke laatste plaats 11 mijlen ten oosten van Buffalo ligt, en vandaar door de staat New York weer terug naar Plainfield. Het geheel zal eene reis zijn van ongeveer 2.000 engelsche mijlen. Het spijt mij zeer dat het nu zoo ongeschikt komt dat Hillechien de reis met mij doet; het zal mijn genoegen daarvan grootelijks verminderen, en ik had zoo zeer gewenscht dat zij nog eerst wat meer met Amerika bekend zoude zijn voordat zij de reis weer aannam naar haar geboorteland, doch dit schijnt nu niet anders te zijn beschikt. Ik heb mijne zuster sedert jaren beloofd dat ik niet naar Holland weer zoude gaan voordat ik haar eerst een bezoek had gebragt, en ik zou die belofte niet wel kunnen verbreken. Ik denk evenwel dat het niet meer dan ten halve voldoende zal zijn dat ik alleen kom, doch ik volbreng mijne belofte (de ruimte op dit vel papier die voor mij was be
(rest brief ontbreekt?) 

___________________________________________________________

Albert Edzes van der Weg emigreert in 1857 uit Uithuizermeeden, daglooner, Ned. hervormd, 31 jaar, mindergegoed, 1 vrouw 5 kinderen om zijne bestaansmiddelen te verbeteren 

Albert Edzes van der Weg, boerenknecht, * 07-04-1816 Uithuizermeeden x 17-11-1841 Uithuizermeeden Wiske Freerks Dekker, boerenmeid, * 19-11-1816 Uithuizermeeden 

Bruidegom 25 bruid 24 jaar
Getuigen huwelijk: Jan Cornelis Eppes Werkhoff, 42 jaar, veearts; Pieter Folkerts Kruizinga, 50 jaar, daglooner; Arent Berents Jonker, 64 jaar, veldwachter; Meindert Jakobs Sterenberg, 42 jaar, herbergier; alle wonende te Uithuizermeeden [] Verklarende de ouders van de Echtgenoote niet te kunnen teekenen, ter oorzake de schrijfkunst niet te hebben geleerd
Ouders Albert: Edze Pieters van der Weg x Aagtje Alberts
Ouders Wiske: Freerk Hebels Dekker, daglooner x Anje Harms van der Molen

Kinderen Van der Weg-Dekker:
Edze van der Weg, * 10-08-1842 Uithuizermeeden
Anje van der Weg, * 16-12-1844 Uithuizermeeden
Freerk van der Weg, * 09-11-1847 Uithuizermeeden
Aagtje van der Weg, * 02-12-1850 Uithuizermeeden
Pieter van der Weg, * 20-08-1854 Uithuizermeeden 

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma

</pclass=”hidden”></pclass=”hidden”>