B110 111 112 Jan Stoffer van Weerden x Martha Munting Juitje Atsma

___________________________________________________________
 
H134: (Schoon)moeder Jantje Atsma- Huisman
___________________________________________________________

Jan Stoffer (Eefko’s) van Weerden, hoofd eener school, * 09-11-1888 Ten Boer, † 04-04-1971 Leens, 82 jaar

x I 07-12-1912 Uithuizen Martha (Date’s) Munting, * 03-02-1884 Uithuizen, † 25-11-1924 Zuurdijk, 40 jaar


Ouders bruidegom: Eefko van Weerden, brievengaarder x Martje Merema
Ouders bruid: Date Munting x Bieuwke Luurtsema
Getuigen huwelijk I: Jan Bierma, 25 jaar, hoofd eener school, zwager der bruid, wonende te Oldehove; Julle van Veen, 29 jaar, 29 jaar, landbouwer, zwager der bruid, wonende Uithuizen []
Bruidegom 24 en bruid 28 jaar
Aangevers overlijden Martha: Machiel Havinga, 33 jaar, grofsmid, wonende te Zuurdijk en Klaas Anneijes, 32 jaar, verver, wonende te Zuurdijk
Uit dit huwelijk zijn 2 dochters geboren 

x II 07-08-1929 Leens Juitje (Atzes) Atsma, * 24-03-1896 Kooten, † 28-08-1985 Roden, 89 jaar

Bruidegom 40 en bruid 33 jaar
Ouders bruid II: Atze Durks Atsma x Jantje Huisman (graf H134)

___________________________________________________________

b110 111 112 J.S. van Weerden kopie b110 111 112 J.S. van Weerden adv

b111 111 112 benoeming b110 111 112 munting dank b110 111 112 weerden atsma huw dank

___________________________________________________________

Jan Stoffer van Weerden werd op 28-08-1912 benoemd tot hoofd der openbare school te Zuurdijk. In 1952 ging hij na 40 jaar met pensioen en verhuisde naar Leens. Hij was een schoolmeester zoals een schoolmeester behoorde te zijn, aimabel, betrokken, actief in de dorpsgemeenschap, kerk enz.
Een schoolmeester was in die tijd een autoriteit en werd vaak gevraagd voor bestuursfuncties. Meester Van Weerden bekleedde vele functies.

Verder was hij een uitmuntende amateurhistoricus. Vele publicaties werden door hem verzorgd. Vele verhalende geschiedenistochten door De Marne werden gepubliceerd in de lokale krant “De Hogelandster”, het bulletin van de Historisch Kring De MarneHet Nieuwsblad van het Noorden.
Enkele bijdragen werden in 1972 gebundeld en uitgegeven onder de naam: “Marnememoires”.

In 1950 werd de geschiedenis van het Leesgezelschap Leens, opgericht en in 1790 in boekvorm op schrift gesteld

1953: Op de Zuurdiekster school maakte de historie en geschiedenis van Zuurdijk deel uit van het lesmateriaal

28-01-1955: Oprichting Historische Kring “De Marne”
19-07-1956
: Oprichting Vereniging: Het Ommelander Museum voor Landbouw en Ambacht te Leens (Borg Verhildersum, Koetshuis, Theeschenkerij, Museum Boerderij “Welgelegen”)

In 1958 werd door de Provincie Groningen aan hem de Culturele Prijs 1957 uitgereikt.

In 1960 verzorgde hij het Gedenkboek “De Westpolder”

In 1963 verscheen De Indische reis van Marten Douwes Teenstra

In 1966 verscheen het in de Groninger taal geschreven boek: “Zuurdiek, mien Dörpke”, waarvan Jan Boer op 16-07-1966 een recensie schreef

In 1967 werd hij ere-burger van de gemeente Leens

In 1967 verscheen van zijn hand het boek: Spanningen en Konflikten. Verkenningen rondom de Afscheiding van 1834.

28-05-1986: Oprichters Historische Kring “De Marne” en de uitleenbibliotheken

Voor alle publicaties van Meester van Weerden geldt tot op de dag van vandaag – ondanks alle veranderingen in de tijd en in De Marne – dat zij door de onderhoudende verteltrant nog steeds goed leesbaar zijn.

Meester van Weerden werd vele malen door journalisten geïnterviewd

___________________________________________________________

Jan Boer, de bekende dichter en ook schoolmeester, schreef na het overlijden van Meester Van Weerden in het Nieuwsblad van het Noorden een rake typering:
Meester Van Weerden vrund van zien volk

Woarom heb ik hom aaltied aansproken mit “Meester”,
wiel wie doch baaidend ien ’t onderwies zaten en schrieven deden en ook nait zoveul ien leeftied verschilden?

Hai was zo gezain bie elk, dij noar hom lusterd haar of zien geschriften lezen.

Hai wis zo veul van vrouger en hai haar zo’n heldere kiek op ’t leven van zien streekgenoten.

Zien dörpke, Zuurdiek, was hom alles en ’t haile verleden van Marneland kende hai op zien doemke.

Hai kon vertellen as gain aander, van mond tot mond en op pepier, ainvoudig,

moar glashelder en mit begrip veur tegenstriedigheden

Hai haar ‘k wait nait wat worden kend, moar hai bleef zien omgeven trouw

Ze hemmen hom van ale kanten eer bewezen, moar hai bleef, dij hai was:

De ainvoudige, oprechte, de trouwe vrund van zien volk:

“Meester” Jan Stoffer van Weerden, op 8 april 1971 begroaven op ’t kerkhof van zien dörpke Zuurdijk.

Zien noagedachtenis zel leven blieven!

Jan Boer 

___________________________________________________________

30-12-1972 Nieuwsblad van het Noorden: Jan Boer “Oljoarsgedachten”

___________________________________________________________

In 1929 werd in het Nieuwsblad van het Noorden aandacht geschonken aan Zuurdijk. Meester Van Weerden heeft de journalist op het goede spoor gezet.

31-08-1929 Nieuwsblad van het Noorden:

Zuurdijk is het zuidelijkste kerkdorp der gemeente Leens, welke gemeente met Ulrum en Kloosterburen het landschap de Marne vormt. Op de plaats waar het Reitdiep zich thans westwaarts buigt naar de Lauwers, splitste de rivier zich eenmaal in een tweetal delta-armen. Van deze Is de Oostelijkste waarschijnlijk de oudste. Tusschen die beide armen ligt in het Zuiden een gebied van oude klei en ten Noorden daarvan in West-Oostelijke richting een rij wierden, die dit gebied reeds vroeg bewoonbaar maakten. Het heet de Marne en strekt zich uit van Zuurdijk in het zuiden tot Hornhuizen (horn = hoek) in het Noorden. In de Middeleeuwen was deze landstreek nog een afzonderlijke graafschap. Het landschap bezat een eigen wapen, dat op een verzegeling van 1375 – berustende in het Rijksarchief – nog voorkomt. Het vertoont een zittende heilige, die een vaandel in de hand houdt. Later vormde de Marne een op zich zelf staande proostdij, en eeuwenlang een afzonderlijk zijlvest, het Houwerzijlvest genoemd naar de Houwerzijl, bij Niekerk, die echter sedert 1717 (Kerstvloed) voor de waterloozing geen dienst meer doet.

Zuurdijk wordt in de kronieken van Emo en Menco (van Wittewierum) vermeld op het jaar 1287. Toen werd “de Sutherdice” in de Marne vernield. De naam Zuurdijk beteekent dus Zuiderdijk. De eerste huizen waren gelegen op of aan den dijk, die ten Zuiden van de Marne was opgeworpen. Het dorp telde in den eersten tijd weinig land, ongeveer een 200 H.A., terwijl Zuurdijk thans een 1000 H.A. land bezit. In den loop der tijden namelijk werden de kwelderlanden aan het Reitdiep ingedijkt. We vinden hier dan ook een drietal polders. De Stoepen-Polder – zoo genoemd naar ‘t gehuchtje Stoepen aan ‘t Reitdiep, waar men vroeger de “koortspotten”, potten met zalf tegen de koorts, kocht – werd in 1819 vergroot. Deze polder heet naar den bekenden landbouwer Torringa van Zuurdijk ook wel Torringapolder.

De Oude Zuurdijkster uiterdijkpolder (uiterdijk is de naam voor het land, dat buiten den dijk ligt) werd in 1729 ingedijkt door Jhr. Onno Alberda van Nijenstein. Deze polder is ongeveer 354 H.A. groot. De eerste boerderij in dezen polder ontving den naam Waterloo.
In Februari 1825 werd de polder door het zeewater overstroomd; de bewoners van Waterloo vluchtten naar Houwerzijl.
In 1805 werd de Nieuwe Zuurdijksterpolder bedijkt. Hij is ruim 30 H.A. groot. Oorspronkelijk behoorde dit land aan vier boerderijen, waarvan er twee onder Zuurdijk en twee onder ‘t naburig Vliedorp behoorden.

In de tijden van het dwaze bijgeloof (16e eeuw vooral) werd op den “Zuurdijker Uiterdijk” op een Zaterdag voor Sint Laurensdag in het jaar 1547 een metselaar verbrand. Hij heette Hansken. Men vertelde van hem, dat hij zooveel steenen kon verwerken “als hem 11 of 111 kalckmaekers konden andraeghen by oeren hals.” Dit kan natuurlijk niet anders zijn dan “duwellerye”, ‘t spel van den duivel, en de “duivelskunstenaar” moest dus verbrand worden….

Nu we ‘t toch over ‘t bijgeloof hebben, kunnen we d’r wel even bij vertellen, dat bij het “roode schut” over den dijk te Z. ‘s nachts witte juffers liepen, een bebloede zweep in de rechter – en een brandende pektoorts in de linkerhand ….

Bij de boerderij Castor zag men in den ouden tijd als zoogenaamde naloopers “drie te paard rijdende boeren, de Gansarends genoemd, die wegens gruwelijke wreedheden en martelingen aan hun vee bedreven een algemeenen afschuw verwekten. Zij reden na hun dood door het dijkgat van en naar den kwelder, nu uiterdijk. Na den hoogen watervloed van 1825 is dit dijkgat gedempt en men ziet de spokende cavelcade[1] niet meer” …

[1] ruiteroptocht

Bij de afsluiting van het Reitdiep te Zoutkamp (1875) werden onder Zuurdijk nogmaals een 90-tal H.A. land gewonnen. Waren vele polderlanden te Z. oorspronkelijk in handen der adellijke familie Alberda, later kwamen deze landen aan andere eigenaars.
Omstreeks het midden der 18e eeuw was Hindrik Hindriks van Ulms, eerst rentmeester der familie Alberda, door aankoop eigenaar van vele polderlanden. Van zijn zoon Hindrik Hindriks (de Jonge) leven nog verschillende herinneringen in den volksmond voort.

In 1776 werd door de Alberda’s hun laatste grondbezit te Zuurdijk verkocht. De bekende Maarten Aedsges Teenstra, landbouwer te Teerns, bij Leeuwarden, werd kooper van ongeveer 68 H.A. land te Zuurdijk. Maarten Aedsges Teenstra – de voorvader van de bekende familie Teenstra in deze provincie – bouwde in 1776 de boerderij Castor.
Hij was een bekwame en vooruitstrevende landbouwer: invoerder van de zoogenaamde rijenteelt in de Marne, de eerste, die met het wentelblok koolzaad ging dorschen. Zijn beide zoons dijkten op zijn voorstel het tegenwoordige Ruigezand in (1795). Voor deze zoons vindt men in de kerk te Oldehove een gedenkplaat. Maarten Douwes Teenstra, landbouwer indertijd op Arion bij den Andel, was een kleinzoon van Maarten Aedsges Teenstra te Zuurdijk.

Toen Teenstra te Zuurdijk overleed, huwde zijn weduwe met J. P. Vork. Deze Vork bouwde in 1818 de nog bestaande kapitale boerderij Pollux, gebouwd in denzelfden trant als de door de fam. Teenstra gebouwde boerderij op het Ruigezand.
Pollux is een der mooiste van de kapitale boerderijen, die men te Zuurdijk aantreft. Prachtige singels, breede grachten, kastanjelanen en kastanjevelden omringen Pollux.

In ‘t begin der vorige eeuw bezat Zuurdijk nog zoo goed als geen dorpsbedrijven. De ambachtslui van ‘t naburig dorpje Houwerzijl bedienden ook de Zuurdijksters. Omstreeks 1818 echter voelde men meer en meer behoefte aan eigen vaklui, vooral omdat men met het oog op de heerschende veeziekten veelal van groen- tot bouwboer overging. Men verkreeg toen te Z. een smid, kuiper, timmerman, bakker, blauwverver, molenaar, enz. In ‘t laatst der 19e eeuw werden er bovendien nog eenige arbeidershuizen gebouwd, toen de heer J. E. Huizing daarvoor bouwterrein beschikbaar stelde.
Twee rijen arbeiderswoningen noemt men nog steeds de “Nieuwe Huizen.”

Is Z. als “nederzetting” reeds oud, als eigenlijk dorp met dorpsbedrijven is het dus van jongeren datum. Misschien is ‘t in de buurt liggend gehucht Ewer wel in den aanvang het hoofddorp geweest. De kerk met haar aardig, stemmig interieur is echter heel oud. ‘t Valt niet met zekerheid te zeggen, wanneer ze gebouwd werd. Ze vertoont echter Romaansche gedeelten, zooals b.v. de torendeur die aan den binnenkant rondbogig is. Is het interieur met de eikenhouten banken, den fijn bewerkten preekstoel zeer stemmig, toch valt het direct op, dat de verhouding tusschen lengte en breedte der kerk niet deugt. De kerk is te breed. Vermoedelijk is ze dan ook iets langer geweest. De plaats van het Noormandeurtje, dat ook deze kerk zooals zoovele andere bezit, wijst op een grootere lengte. Wat eigenlijk een Noormandeurtje is? De overlevering vertelt, dat inden tijd van de Noormannen, deze in den noordermuur van elke kerk een laag deurtje lieten maken. Wanneer de menschen uit de kerk kwamen, moesten ze door dit deurtje. Omdat het zoo laag was, moest men zich buigen. Men maakte alsdan een buiging naar het noorden, naar het land der Noormannen. Later zijn die deurtjes weer dicht gemetseld. Toch zal de bestemming van deze deurtjes een andere zijn geweest. Of ze in verband staan met de vroegere processies, of ze dienden voor het in de kerk brengen der doopelingen, we weten het helaas niet.

De kerk is gebouwd op een wierde. Oorspronkelijk waren kerk en kerkhof door een breede gracht omgeven, waarvan aan den noordkant nog een gedeelte over is. Dat de kerk en de toren oud zijn, bewijzen de tufsteenen, die er aan voorkomen. De klok in den toren is bizonder mooi van vorm en bezit ‘n welluidenden klank. Op de klok staat het beeld van Maria en Sint Kunibertus, terwijl op den rand de twaalf Apostels voorkomen. Het opschrift der klok luidt: “Her. Hinrick. Kerckher. Were. To. Ewer. Bavke. To. Ewer. Herman. Meijnerssoen. Kerckvogheden. Weren. Herman. Mi. Gete. Anno. MCCCCLXXXII. Maria. Bin. Ick. Gehete. Kercspel. To. Surdike. Leite. Mi. Gete. Ave. Maria. Gracia. S. Kunbertus.”

De klokgieter Herman Jr. werkte in het laatst der 15e eeuw in de Ommelanden en goot behalve de klok van Zuurdijk ook die van Eppenhuizen. Zijn klokken vertoonen minder rijke randen, maar meer beelden dan die van zijn voorgangers.
Op den toren prijkt als windwijzer een vergulde zeemeerman. Welke reden men heeft gehad, juist een zeemeerman en niet de meer gebruikelijke zeemeermin te kiezen, weten we niet.
Jammer, dat de oude toren met nieuwe steenen is bij gemetseld en dat de kerk, uit oude kloostermoppen opgezet, bepleisterd is.

De kerk bezat tot in het laatst der 18e eeuw evenals het oude kerkje te Fransurn een steenen preekstoel. Dat er te Z. van oudsher een opgewekt kerkelijk leven heerscht, blijkt uit het feit, dat in 1786 twee vermogende landbouwers aldaar, Eye Roelfs en Hindrik Hindriks (de Jonge) aan de kerk een nieuwen preekstoel schonken. De steenen peekstoel werd toen afgebroken.

De eenvoudige, mooie eikenhouten banken in de kerk dateeren van 1833. Toen hebben twee leden der gemeente, Everdina Oudeman, wed. Roelf Eyes en haar schoonzoon Henderikus Jannes Warendorp Torringa geheel nieuwe banken in de kerk doen plaatsen.

De prachtige zilveren Avondmaalsbeker is mede een geschenk van deze familie.
De banken op het koor – de Torringabanken – werden door de Kerkvoogden ter beschikking van de fam. Torringa gesteld.

In 1849 – toen de kerk en toren aanmerkelijk hersteld werden – gaven de ingezetenen de kerk wederom een nieuwen preekstoel, terwijl ze tevens nieuwe vensters aan de kerk hebben geschonken.

Bij de kerk behoorden oudtijds 55 grazen land, tegenwoordig echter maar 9 grazen meer. Hoe de kerk de 46 grazen is kwijt geworden, is niet meer na te gaan

In de kerk vindt men nog een zeer oud blok, dat met drie sloten kan worden gesloten. Nog steeds wordt het blok gebruikt voor het bewaren der gelden “met bek en buul” opgehaald. Omstreeks 1915 werd in zekeren stormachtigen nacht het blok gelicht. Twee mannen hadden zich – men weet niet hoe – toegang tot de kerk verschaft. Met den doopbekstander hebben ze ‘t blok weten open te krijgen. Beide mannen verkregen geruimen tijd vrij logies in de gevangenis.

Het orgel in de kerk is van omstreeks 1920. Na de Reductie werd Z. van 1594 – 1619 kerkelijk gecombineerd met Leens. In 1619 heeft Z. een eigen predikant, Johannes Vincentius, in 1620 vertrokken naar Losdorp. Daarop werd de gemeente weer met Leens gecombineerd. Deze vereeniging duurde tot 1630, toen Z. met Wehe werd verbonden. In-1666 verkreeg Z. echter weer een eigen predikant, Abraham Gemminga. Negen jaar later werd Maarslagt met Z. vereenigd. Voor dien tijd was Maarslagt bij Warfhuizen. Dominee A. Gemminga overleed in 1679 en ligt in de kerk te Z. begraven. Op zijn zerk leest men: “Bedienaar des Goddelijcken woords tot Suyrdijk en Maerslach”. Na het overlijden van zijn opvolger Focco Fokkens (1682, zijn zerk lag lang onder de dakpijp van de herberg der Wed. Clason te Z.), werd Maarslagt bij Mensingeweer gevoegd, en Z. met Wehe vereenigd. De klok uit den klokkestoel te Maarslagt werd toen naar Mensingeweer overgebracht.

Na Ds. Fokkens heeft Z. geen eigen predikant weer gehad. Bij de combinatie Zuurdijk-Wehe kwam in 1731 Kloosterburen; dit duurde tot 1736. Aan deze combinatie van drie gemeenten is het misschien nog toe te schrijven, dat te Z. nog steeds om de drie weken gepreekt wordt. De preekbeurt van Kloosterburen zal Wehe ten goede gekomen zijn.

Zuurdijk zou men wel het dorp der combinaties kunnen noemen. Werd de kerkelijke gemeente niet herhaaldelijk met andere gemeenten vereenigd? Hebben we niet de trouwe tweelingboerderijen Castor en Pollux? Hebben we niet gesproken van de vereeniging Ewer en Sutehrdik? De eigenaardigste combinatie te Z. was wel die van koster- en schoolhoofdkastelein. De kosterie was lange jaren tevens een herberg. Na kerktijd kwamen de boeren aldaar met den dominee samen koffie drinken, gevolgd door ‘t gebruiken van een glaasje “erger dan de cholera”… Ds. Uilkens kwam steeds te paard. In de woning van het hoofd der school (kosterie-herberg) was nog lang de paardenstal aanwezig. Gezellig zal het daar ‘s Zondags na kerktijd in die officiëele gelagkamer zijn toegegaan, vooral wanneer een geestig man als Ds. Uilkens mede tegenwoordig was.

(Hartelijken dank aan de heeren H. J. Zijlma [2], landbouwer en J. S. van Weerden, hoofd der school te Zuurdijk, voor de ons zoo welwillend verstrekte gegevens).
[2] H.J. Zijlma, graf B055

___________________________________________________________

Niet alleen ging Meester na 40 jaar met pensioen, hij verhuisde ook naar Leens. Zuurdijk verloor één van haar drie markante bewoners.
De ander twee waren Jan Jacob Bos (landbouwer op “Pollux”) (graf A100) en Kornelis Meijer (graf B120) (boer, bakker en graancommisionair). Bos droeg altijd een dophoed en Meijer was een goede kaartspeler. Meester was de wijze uil.

Dit bracht Itje H Zijlma (graf B057) op het idee een wapen voor Zuurdijk te maken, waarin deze drie personen centraal stonden.
Dit gedicht is op de feestavond voorgedragen door Jo(hanna) R. Zijlma-van Kampen (graf B075), toen woonachtig op de boerderij Bosheuvel.

Koart, Dop en Oel karakterstiek
Veur ’t woapen van het Dörp Zuurdiek

De Dop

Er was ’t ais, zoo begunt het voak
Aal is ’t nog zoo’n simpele zoak.
Er was ‘r ais ien ’t zuurdieksterland
Een man dei haar van ’t vei verstand.
Haildaal van ’t boerken wis ‘r pak
Joa, hai was ’n keunink ien zien riek
Doar op zien hofsteê bie diek!
Moar oafgezain van dizze deugd
Was er nog wat anners zoo mie ’t heugt.
Nooit droug deez’ man as elk en ain
’n Pet of houd, nooit heb ‘k dat zain.
Moar aaltied zag je op zien kop
’n Mooie gladde, zwaarde dop.
Zoo zag men hom bie ons ien ’t loug
Zoo zundags voak van kerk noar kroug.
En zoo kwam den – mien haand ‘r op
Ien ‘t woapen van zuurdiek de dop.

De Oel

Ook was d’r ien zulfde tied
’n Man bekend! Joa wied en zied.
Wis men zien noam en zeker woar
Zelden zag je ook ain zoo kloar.
Muziek! Bie bossen kwam ’t er oet.
Ze kregen d’r trillens van ien hoet.
En ’t kwam den toch ook nait van pas
Dat ain zee – ‘k wait nait meer wel ’t was –
Wat donnert Jaan op ’t örgel nait
Heuren en zain joe ja vergait!
Moar hai har ook tot ieders vreugd
’n Haile haile grode deugd.
Veur elk stôn hai steeds kloar dou hier
Weur wel ’t was, dat dee gain spier.
Veur jong en old, veur elke stand
Was hai haildal de helpende hand.
Zien wieshaid bruukte hai veur elk
En hai wis veul, werd verteld.
En zoo is de oel in dit verband
Ien ’t woapen van ons Zuurdiek beland.

Harten Oas

Der woonde hail, lang geleên
Ien ’t hoes mit ’t stoupke van twei treên.
Van ’t kloaverblad de allerbeste
Meschain daorom ook wel de beste.
As je hom zagen zoo op stroat
Den zee je “een man van groot formoat”.
Twei honnert kon ‘r zoo moar doun
En toch har hai ’n goud fatsoun.
Welvoarend? Man doar proat ie wat
Ie zagen ’t doadelijk, centen zat!
’n Hoeske van hol-aan, ien trek
En zoowat paste hier ja krekt.
Ze haren ’t den wat over ’t weer
En over belastingen ’n enkelde keer.
‘n zaike kou, wat ston ien kraant
En elk prout noar d’r haar verstand.
Moar oet was ’t din om klokslag twaalf
Want mainste vrouwluu kwamen hom haalf.
Wat hai heur gaf doar ien zien hoes
Zoodat elk vuilde zich doar toes.
Hai gaf zich-zulf: gezellighaid
En dat verget zörg en verdrait.
Want wat helpt beter tegen ’t kwoad
As ’n bliede lach en blied geloat.
Wat mog ‘r geern en kon ‘e goud?
Koartspeulen! ’t Zat hom ien bloud.
Dat jazzen en zoo’n jaspartij
Ien Lains, Zuurdiek of sum iens Wij.
Doarvan kreeg hai ja nooit genôg
Want niks was ‘r wat hai d’r laiver môg’
En elk har om voak groag as moat
Want altied har ‘r koart as sloat.
En doarom stait aal liekt ’t wat dwoas
Ien ’t woapen van ons harten oas

___________________________________________________________

Terug naar Vak B
Terug naar huidige indeling