19-09-1969 jachttaferelen op Borg Verhildersum

___________________________________________________________

19-09-1969 Nieuwsblad van het Noorden, vrijdag

Boeiende jachttaferelen op Borg Verhildersum
DE JACHT is een wreed bedrijf, schijnt eens een of andere bekendheid gezegd te hebben. 
Een levensgevaarlijke kreet om te herhalen, want alle jagers springen onmiddellijk op, alsof zij door hun eigen hagel waren getroffen. Zij weten je dan haarfijn uit te leggen, dat de jacht niet alleen een pure sport is — wanneer een Engelsman van „sportsman” spreekt, bedoelt hij een jager — maar ook van groot belang voor het op peil houden van de wildstand.

Ik houd me voorzichtigheidshalve vèr buiten de discussie en geef toe, dat ik, hoewel ik het nooit over me zal kunnen verkrijgen een geweer op een beest te richten, toch met smaak bij gelegenheid een duinkonijntje of gevogelte consumeer, dat door een ander is geschoten. Er zitten echter meer facetten aan de jacht. En die zijn alleraardigst belicht op de herfsttentoonstelling, welke momenteel op de Borg Verhildersum bij Leens wordt gehouden. Het is een bijzonder interessante collectie welke mevrouw T. F. Clevering-Meyer uit Eenrum met haar commissie bijeen heeft weten te brengen over de jacht van de oudste tijden af. De archeologische afdelingen van ’t Fries en ’t Groninger Museum leverden resten van oude wapens, waarmee onze verre voorouders op de jacht gingen om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij aarzelden daarbij niet om met deze primitieve wapens — vuursteensplinters aan een stokje — zelfs de mammoet te lijf te gaan. Maar dat is intussen wel een 15.000 jaar geleden. Vandaag de dag brengen alleen leraren nog die moed op als het om Cals zijn mammoetje gaat.
Boeiend is ook een boog waarschijnlijk van het taaie taxishout, die eind vorige eeuw in het veen bij Stadskanaal werd gevonden en vermoedelijk 4.000 jaar oud is, te vergelijken met een boog, die kortgeleden uit Nieuw-Guinea kwam. Het is een tweelingbroertje van die heel oude. . . .
Vele schilderijen en prenten uit verschillende perioden tonen, welk een belangrijke plaats de jacht in de recreatie van onze voorouders innam.
Dat bewijzen ook allerlei gebruiksvoorwerpen, die versierd zijn met jachttaferelen. De expositie omvat ook een ruime collectie vuurwapens; oude, waarin nog een stukje vuursteen voor de vonk zorgde, die het kruit in de pan deed ontbranden; heel fraaie met veel sierbeslag; geheime, die — voor het speurend oog van jachtopziener of koddebeier — als wandelstok gecamoufleerd zijn.
Uiteraard ging het de jagers ook om de buit, die opgegeten moest worden. Daarom is er een kamer ingericht met een volledig gedekte tafel, waaraan men zo zou willen aanschikken. In het damasten tafelkleed en de servetten zijn hele jachttaferelen ingeweven en zij stammen nog uit de tijd van voor de machine. . . .
Het porseleinen servies, het zilveren bestek, het glaswerk, ook dit alles ademt de geest van de jacht, zelfs het Perzische tapijt op de vloer is geknoopt met jachtafbeeldingen. Tot dusver ontbrak op Verhildersum een afbeelding van S. Hubertus, de schutspatroon (in meer dan één betekenis!) van de jacht. Maar dit hiaat is nu ook opgevuld: een prachtig zilveren statue ter waarde van een f 50.000!
Het moet een enorm tijdrovende „jacht” geweest zijn om zulk een tentoonstelling bijeen te brengen, vrijwel geheel uit particulier bezit. Het lijkt mij niet waarschijnlijk, dat zulk ’n collectie ergens gauw weer te zien zal zijn. Een bezoek aan Verhildersum is de rit dan ook meer dan waard.

___________________________________________________________

05-09-1969 Groninger Landbouwblad 

Jacht op dakhazen  

  Op Verhildersum is nog tot 20 oktober ’n tentoonstelling te bezoeken, gewijd aan „De jacht, kunst en bedrijf”.
  Een onderdeel daarvan is de volkskundige afdeling, met afbeeldingen van jachtobjecten op zo verschillende dingen als wandelstokken, klokken, enz. Daarbij bevindt zich ook een foto van het „Oelebord” van de boerderij, bewoond door de heer G. G. Raangs te Adorp. 

dakhazen raangs Adorp verhildersum jacht zuurdijk


  De overlevering zegt, dat bij de lange jacht, met hazewinden, het haas (jagerstaal) in doodsnood bij de schuur omhoog rende en uiteindelijk op de stijl, ook wel genoemd makelaar, terecht kwam. De honden sprongen daartegen omhoog. Als windveren ziet u ze nu op de foto.
  Spoedig na de opening van de tentoonstelling bleek dat in de omgeving van Garrelsweer een dergelijke afbeelding aanwezig is. Nu komt de vraag op of er nog meer zijn. Zo ja, waarom ging men tot deze versiering over? Heeft het iets te maken met het jachtrecht, zoals de zwanen op Friese oeleborden te maken zouden hebben met het recht op zwanendrift?
  De redactie van het Groninger Landbouwblad zou graag over de aanwezigheid van deze oeleborden worden ingelicht en als er een verklaring bij gegeven kan worden zouden we die ook graag vernemen.
De jacht op dakhazen is geopend.

___________________________________________________________

10-09-1969 Nieuwsblad van het Noorden, woensdag 

LEVENDE NATUUR
NATUURBESCHERMING EN JAGEN ZIJN VERENIGBAAR door dr. Fop. J. Brouwer

Veertien dagen geleden was ik als voorzitter van de beide Groninger afdelingen van het „Wereld Natuurfonds” aanwezig bij de opening van de jachttentoonstelling op de borg Verhildersum te Leens. Het „Wereld Natuurfonds” is op deze tentoonstelling door een stand vertegenwoordigd en ik heb ervaren, dat sommigen het vreemd vinden, dat de natuurbescherming op een dergelijke expositie van zich laat horen. Natuurbeschermers zouden anti-jacht moeten zijn, zo wordt dan opgemerkt. Ik deel dit standpunt niet.
  Oorspronkelijk zal de jacht vrijwel uitsluitend gediend hebben ter bevrediging van de eerste levensbehoeften, dus tot het verkrijgen van voedsel, kleding en benen gebruiksvoorwerpen. Toen men zich meer op de landbouw en de veeteelt ging toeleggen, kwam de jacht op het tweede plan en werd zij ter bescherming van have en goed en voor bij voeding uitgeoefend. Weer later ontstond de commerciële jacht, zoals de jacht op pelsdieren en walvissen.
  Door de eeuwen heen is er echter een sportjagerij blijven bestaan, die op talrijke wijzen beoefend wordt en waarbij de jager zich van allerlei methodieken kan bedienen. Jagers kunnen het wild opsporen, het wild opwachten of naar zich toelokken en zij kunnen het wild laten opdrijven. Daarnaast zijn er nog andere jachtmethoden, zoals de jacht te paard achter de meute, het fretteren enz.

Hertenstapel kan in drie jaar verdubbelen
  Aan het houden van wild, waar ook ter wereld, is het jagen eigenlijk onverbrekelijk verbonden. Wanneer in een bepaald gedeelte van de Veluwe een edelhertenbestand van 100 dieren aanwezig zou zijn met een gelijk aantal mannelijke en vrouwelijke dieren, zou er telkenjare een toename van het aantal herten zijn van 30-35 dieren. Eén en ander zou tot gevolg hebben, dat de hertenstapel in drie jaren zou verdubbelen en een dergelijke aanwas is in een land als het onze niet te verdragen. Er zou dan een voor land- en tuinbouw onaanvaardbare schade ontstaan. Omdat voldoende natuurlijke vijanden ontbreken, moet er alleen reeds om deze reden gejaagd worden.  

Fatsoenlijk
  In dit verband moet ook nog worden opgemerkt, dat men het jagen niet moet zien als ’t doden van dieren zonder meer. Een fatsoenlijke jager legt zichzelf bepaalde beperkingen op en hij volgt bij het jagen een aantal regels. Deze regels zijn tendele vastgelegd in de jachtwet. Daarnaast zijn er echter een zeer groot aantal regels, die de jager zich zelf vrijwillig oplegt en die onder de weidelijke jagers als een soort erecode gelden.
  Daarbij zal de weidelijke jager ervan uitgaan, dat hij een gezonde wildstand wil aankweken, zodat hij maar niet in ’t wilde weg schiet, doch streeft naar een gericht en beperkt afschot van de daarvoor in aanmerking komende dieren. Vanzelfsprekend zal ’n weidelijke jager ook alles in het werk stellen om het lijden van het dier tot een minimum te beperken.
  Het zou gemakkelijk zijn een lijst van enige tientallen regels te geven, waaraan de weidelijke jager zich strikt houdt. Toch zou een dergelijk lijstje de anti-jager stellig niet bevredigen. Hij blijft vermoedelijk de jager zien als iemand, die zijn jachtlust wil goedpraten, met voor de anti-jager onbegrijpelijke motiveringen.

Doden
  Nu zijn er talrijke anti-jagers, die tegen ’t doden van wild zijn om zuiver principiële redenen. Zij zijn van mening, dat de mens niet ’t recht heeft om ’n dier te doden. In vele gevallen gaat men bij dit principe uit van religieuze overtuigingen en uiteraard dient men deze gevoelens te eerbiedigen.
  Weer anderen zijn meer esthetisch ingesteld. Zij kunnen niet begrijpen, hoe men zo iets schoons als een hert of een ree kan doen veranderen in een levenloze massa vlees en beenderen. Ook dit is ’n begrijpbare redenering en er zijn talrijke jagers, waarvoor de schoonheid of de bekoorlijkheid van een dier inderdaad een belemmering vormt om het te schieten. Anderzijds zijn er weer jagers die geen ree kunnen schieten, omdat het gevoelvolle oog van het dier hen hiervan weerhoudt, terwijl zij wel in staat zijn om bijvoorbeeld ’n fazant — toch ook een dier van ongekende schoonheid — te schieten.
  Uit deze voorbeelden blijkt duidelijk, dat de grens niet scherp te trekken is. De fanatieke anti-jager zal het handelen van de jager steeds barbaars en wellicht zelfs onbeschaafd blijven vinden en ’t heeft geen zin te trachten de beide uitersten in opvatting tot elkaar te brengen, omdat dit toch niet zal gelukken.
  Dat vele jagers in de jacht een genoegen vinden, moet wellicht toch ook wel verklaard worden uit het feit, dat in vele mensen toch nog wel iets van de primitieve mens schuilt, waarbij dan onder primitief verstaan moet worden oorspronkelijk en beslist niet: in ontwikkeling achtergebleven. Men zou ook kunnen stellen, dat ieder van oudsher nog wat van de strijder, de vechter, de buitmaker in zich heeft en dat de weidelijke jager tijdens de jacht door deze gevoelens gedreven wordt.
  Zoals mr. Benes, die de tentoonstelling veertien dagen geleden opende, reeds stelde, is het bijzonder moeilijk om aan niet-jagers duidelijk te maken, hoe de weidelijke jager ’t jagen beleeft en doorvoelt. Voor mij als niet-jager is dit uiteraard geheel onmogelijk.
Toch meen ik in ernst, dat de jacht en de natuurbescherming niet in tegenspraak met elkaar behoeven te zijn doch ik gun anderen gaarne een afwijkende mening.
  Ds. R. J. de Stoppelaar, destijds predikant te Wartena Fr., was een hartstochtelijk natuurliefhebber en -beschermer, en tevens een onvermoeid jager!

___________________________________________________________

Naar Ommelander Museum en Verhildersum