___________________________________________________________ |
Kunst
Alle Groninger heksen en spoken in borg Verhildersum
Over heksen en spoken gesproken…
EVEN BUITEN LEENS, van de weg af nauwelijks te zien en omringd door geheimzinnig ritselende en kreunende bomen, ligt de borg Verhildersum. Nu was het daar al nooit erg pluis, want langs de sombere donkere oprijlaan worden al jaren rusteloos dolende lichtjes gezien, maar de laatste tijd is het er helemaal mis; er zijn heksen en spoken gesignaleerd ……
Het bloed stolde nog net niet in m’n aderen, maar veel scheelde het niet toen bij het voorzichtig openen van de deur van Verhildersum iets glibberigs groen in m’n gezicht zwiepte. Eenmaal binnen, een onverbiddelijk tikkende klok, verder doodse stilte, niks aan de hand. Niks? Nee niks, alleen maar een grijnzende heks op een bezemsteel boven in de gang, iiièèk…… En verder? Een vrouw die om de hoek van een kast keek. Hele lange hoektanden had ze en er droop nog bloed af, aaggghhh……. Een vampier waarschijnlijk.
Verder nog wat? Ja, een paar zeemeerminnen en -mannen, nog wat enge oude vrouwtjes, een grote hond met groen-lichtende ogen en een keuken vol vreemde geuren, waar een oud vrouwtje bij een zwarte kookpot mompelde: „Zwart zijn de mensen, zwart zijn de huizen, zwart is de wereld, zwart is de mist en zwart is de pot waar het gif in gist.” Brrrr…….
Och, dat valt wel mee, want al die toestanden en figuren zijn in het leven geroepen door mensen die in Verhildersum de tentoonstelling „Over heksen en spoken gesproken” hebben georganiseerd. Ze hebben allemaal materiaal bijeengebracht over datgene wat er in de provincie Groningen over heksen en spoken bekend is. Zo liggen er in Verhildersum boeken van K. ter Laan die veel volksverhalen over spoken heeft opgetekend en de figuren die daarin voorkomen zijn levensgroot uitgebeeld door poppenmaker Jan Steen en Helen Meijer-Ramaker. Daarnaast is er in Verhildersum ook werk aanwezig van kunstenaars die zich door dergelijke verhalen hebben laten inspireren; tekeningen en grafiek van onder andere Nico Bulder en Jannes de Vries en verhalen van Jan Boer.
Uniek onderdeel van de tentoonstelling is de kruidenkeuken waarin planten die veelal afkomstig zijn uit de kruidentuin van Verhildersum te drogen hangen en waarbij behalve hun naam ook staat aangegeven welke werking er vroeger aan werd toegeschreven zoals „dragon, reinigingsmiddel tegen pestepidemieën.”
De heksen-vervolgingen, waaraan een groot deel van de tentoonstelling is gewijd, begon nadat Paus Innocentius de achtste in 1484 een bul had uitgevaardigd, waarin hij meedeelde het juist te achten dat heksen verbrand en verpulverd werden. Drie jaar later verscheen een handboek op grond waarvan men heksen kon berechten en terechtstellen.
Ketter zijn was een duidelijke zaak. Wie anders dacht dan de officiële geloofsleer was er een, maar heks zijn berustte op veel vagere gronden als „verdacht van tovenarijen” en het „houden met de duivel“, maar vaak was anders zijn, een vreemd uiterlijk bijvoorbeeld, al voldoende als heks te worden veroordeeld.
Anders dan anderen was bijvoorbeeld de een-ogige overzetster Fenne Jacobs bij het waschhuis aan het Aduarderdiep. Zij werd in 1547 verbrand omdat ze een „melcken tovenarse” zou zijn, die koeien betoverde zodat de melk niet tot boter kon zetten.
Anders was ook Hansken die op bevel van Aepke Onsta, Heer van Verhildersum, op de Suederdijckster Uterdijck werd verbrand, omdat Hansken sneller kon metselen dan drie man de steen konden aansjouwen.
Al namen de heksenvervolgingen in Nederland niet die omvang als in sommige omringende landen aan, toch laaiden ook in het vijftiende en zestiende eeuwse Groningen regelmatig de vlammen op, waarin heksen de dood vonden. Zo is bekend dat van 1541 tot 1548 zo’n 26 heksen werden verbrand. Een van de laatste monsterprocessen is het Westerwoldse heksenproces geweest. K. Wumkes doet er in zijn boek „De Gereformeerde kerk in de Ommelanden” het volgende relaas over:
„Een kind van pastor Ludolphus Antonius te Blijham kreeg een appel van een oude vrouw Alke Engels. Kort daarna werd het kind ziek en toen medicijnen niet hielpen, heette het kind door de appel te zijn betoverd. De vader klaagde de oude Alke aan bij de rechter, die haar op het slot te Wedde in de boeien zette, drie maal op de pijnbank bracht en haar tenslotte geselde. Zij bekende de appel te hebben gegeven na deze zelf gekregen te hebben van Hemme Aeldriks. Toen werd Hemme op de ladder gebonden en in haar pijn vertelde ze de dolste dingen, onder andere dat ze de appel met rattekruid had gevuld, dat ze met de oude Alke ten heksendans was geweest op des pastors land en in het hooi had geboeleerd (overspel gepleegd) met de duivel Peter voor een vierstuiver stuk.
Behalve op deze beide vrouwen is nog op zes andere zogenaamde medeplichtigen de pijniging toegepast. Drie van haar zijn verbrand en de anderen zijn tegen betaling van hoge boete vrijgelaten. Het ging uiteindelijk zo alle perken te buiten dat Stadhouder Willem Lodewijk de drost op Wedde de opdracht gaf er een einde aan te maken.
Deze gruwelen zijn bedreven ten jare 1596 in tegenwoordigheid van de predikanten Ludolphus Antonius te Blijham, Henricus Beekman te Vlagtwedde en Bernardus Stroit te Wedde en Heno Verlage te Bellingwolde.”
Dit proces was wel het laatste grote maar niet het allerlaatste heksenproces, want in het landrecht der Ommelanden uit 1601 werd tooverij nog onder de grote en zware misdaden gerekend en het Selwerder landrecht uit 1673 schreef voor: „heksen worden aan ’n stake gebonden en verbrand.”
Toch ontstond er steeds meer weerstand tegen de heksenprocessen en hun onmogelijke bewijsvoering. Zo liet men „vele tovenarschen to water swemmen tom prove“, bleef men drijven dan was men schuldig en zonk men (vaak verdronk men) dan was men onschuldig.
Deze proef hing samen met de gedachte, dat als heksen op een bezemsteel door de lucht konden vliegen, hun gewicht wel minimaal moet zijn. Voor veel mensen bracht de heksenwaag in Oudewater redding waar vastgesteld werd of men een normaal gewicht had (en dat was altijd het geval). Dat men zich hield aan de uitslagen van een dergelijke exacte gewichtscontrole maakt wel duidelijk, dat het geloof in heksen verminderde.
Langzamerhand ging het over in een geloof aan het bestaan van spoken en andere angstaanjagende „onverklaarbare” verschijnselen.
Zo komen in tal van Groninger legenden en volksverhalen aan de orde zoals het „Peerd zunder kop“, „duvel op de diek” en „’t widde vool” en weerwolven, die in het Gronings borries genoemd werden. (De twee borries van Ulrum vormden een waar schrikbeeld).
Er hoeft nog niet eens ver in het verleden te worden teruggegaan om in tijden te belanden waar dergelijke zaken, widde wieven en hip- of dwaallichtjes beschouwd werden als dingen die verband hielden met rondzwervende zielen en waar men serieus rekening mee hield. Het bij een begravenis drie maal rond een kerkhof lopen zoals in sommige dorpen nog het gebruik is heeft de bedoeling dwalende zielen op ’n dwaalspoor te houden.
Maar steeds meer drong het tot de mensen door dat men voor niets bang was. Widde wieven werden als nevelslierten ontmaskerd en dwaallichtjes als stukjes fosfor die zich in sloten vol vuil ontwikkelden en in aanraking met water, tot ontbranding komen.
Maar al is het geloof in spokerij verleden tijd, vergeten is het nog niet.
Dat blijkt wel uit een in Verhildersum aanwezig schoolschrift (uit 1951) waarin een leerling van een school in Zuurdijk op de vraag van zijn meester: „Waar spookte het vroeger“, als antwoord opschreef: „Bij ’t Hoogvonder, bij ’t Roodschut en op de voortuin van Castor.”
ERIK BEENKER