___________________________________________________________ |
bladzijde 48, 49:
De meeste Creolen leven ongehuwd, hebbende, behalve eene huishoudster, 2 à 3 concubines buiten de deur, want de Kleurling-vrouwen zijn nergens minder kiesch in het zamenleven met mannen, dan in Suriname, ofschoon zij dezelve ook bij afwezigheid zeer getrouw zijn.
Van 14 tot 16 jaren zijn de Creolinnen huwbaar, en worden alsdan door de moeder aan dezen of genen Blanken of Kleurling voor de zamenleving afgestaan; doch zonder toestemming der moeder zijn er bijna geene voorbeelden, dat zich een meisje daartoe heeft laten overhalen.
Sommige Kleurlingen beschouwen het huwelijk als zeer drukkend, door welks knellende banden zij hunne dochters niet willen laten binden; men heeft zelfs voorbeelden, dat Kleurling-ouders, die in een’ ongehuwden staat (zoo als meest alle Kleurlingen) zamen in lief en leed leefden en kinderen verwekt hadden, aan hunne dochter het doen eener huwelijksverbindtenis volstandig weigerden.
Zeker Kleurling-vader gaf eens een’ Blanke, die om de hand zijner dochter vroeg, ten antwoord: ‘Trouwen, dadelijk trouwen? neen! dat gaat niet; wilt gij eerst een jaar met LOUISA zamenleven, dat kunt gij doen, dan kan men zien, hoe het gaat; maar mijne dochter moet vrij zijn, en zal zich niet blindelings voor vast verbinden.’ – Komt nu zulk eene dochter met of zonder kind te huis, zij is welkom. In Suriname komt men gemakkelijk aan den kost, die er twee dagen van de zeven werken wil, heeft voeding, kleeding en huisvesting, en kan den overigen tijd met een’ gevulden buik rusten: en meer verlangen de Inboorlingen niet.
[]
bladzijde 50:
Eene Creoolsche schoone, hetzij moeder of dochter, noemt men Missie of Miessie, zijnde afkomstig van het Engelsche Miss; zoo ook worden alle blanke vrouwen, hoog of laag van geboorte, Mevrouw genaamd, en de mannen Massera. Eene Negermeid noemt men, in eene vriendelijke toespraak, Sisa (zuster).
[]
bladzijde 64:
h. Het leven met zoogenaamde Huishoudsters.
Zeer vele Blanken (uitgezonderd de Joden) leven in Suriname, eveneens als de Kleurlingen, met zoogenaamde huishoudsters, meestal jonge, schoone meisjes, met welke (‘s lands wijze, ‘s lands eer) men, zonder opspraak, zeer publiek, op eene onwettige en zedelooze wijze leeft. In de Oost heet zulk eene huishoudster Njey, in Suriname Missie.
In Suriname kost het eenen Blanke weinig moeite, om eene Missie tot de zamenleving te bewegen; meer bezwaren maken zij, wanneer men haar afzonderlijk een huisje of kamer in de buitenbuurt wil huren; in allen gevalle wordt de toestemming harer moeder tot zulk eene gemeenschap vereischt, en de man geeft gemeenlijk niets anders, dan de maandelijksche huishuur, ledekant en bed.
Zelfs ongehuwde Kapiteins en Stuurlieden houden soms zulke huishoudsters aan den wal, en, wat het verwonderlijkste is: zoo lang de maandelijksche huis- of kamerhuur betaald wordt, blijven zij haar vertrokken man getrouw, en zullen zich nimmer, voor en aleer zij stellig weten, dat de afwezige dood is of niet terugkomt, met een ander inlaten.
De kinderen, welke uit deze zamenleving geprocreëerd worden, dragen meerendeels den naam der moeder; eene plaatselijke wet verbiedt, op verbeurte eener zware geldboete, dat de vader van het onechte kind zich bij de aangifte van deszelfs geboorte als zoodanig bekend make, dat is te zeggen, wanneer de moeder slavin is.
Wordt het kind van eene slavin door den vader of een’ ander weldoener vrijgekocht, dan bekomt het den naam van dezen persoon achter den eersten naam, met tusschenvoeging van het woordje van, b.v. SOPHIA is de naam van het kind, dat door VELDAKKER vrijgekocht wordt; nu wordt dit kind geboekt als: SOPHIA VAN VELDAKKER; zoo dat van in Suriname voor den naam van onecht gebezigd wordt, gelijk von bij de Duitschers een’ adelijken naam beteekent.
[]
bladzijde 66:
In het oppassen van zieken hebben de Surinaamsche vrouwen in medelijden en oppassing hun weêrga niet; hoe ook op tooi gesteld, hebben zij alsdan zelfs geen kostbaren omslagdoek te lief, om er het aangezigt van den zieke mede te wasschen, ze brengen met hunne maatjes dan allerhande ververschingen aan, en wijken niet van de kamer, waarin de zieke ligt.
Bij overlijden van den hun onderhoudenden man, blijven vele Missies met eenige kinderen in bittere armoede zitten, wijl de nalatenschap van den overledene, als er geen testament bestaat, naar de wees- en onbeheerde boedelkamer gaat, en van daar, voor zoo verre het niet versmolten en zoek geraakt is, aan de familie in Europa terugkeert. Intusschen lijden de onschuldige kinderen aan alles gebrek, doch meer aan zedelijke dan aan ligchamelijke verzorging; doordien dit laatste in Suriname zoo ongemeen gemakkelijk te bekomen is: geen wonder dus, dat vele dier kinderen als luije ledigloopers in ondeugd en zedeloosheid opgroeijen, de jongens drinkers, de meisjes concubines worden.
Andere mannen beschouwen deze zamenleving als een maandhuwelijk, en verlaten hunne Missie en kinderen, om er eene jeugdiger en schooner huishoudster voor in de plaats te nemen, en zijn onbarmhartig genoeg, om de eerste, somtijds in eenen zwangeren staat, buiten de deur te zetten, om het even met hoeveel belangstelling zij den wreeden blanke ook in ziekte en ongeval verzorgd en opgepast hebben; zij moet in armoede haar bitter lot verduren, of een algemeene ……….
Bloost gij blanke, die haar verstooten hebt, om aan de schandelijke drift eener nieuwe omhelzing te voldoen, die uwe in onecht geteelde kinderen tot de noodlijdenste en ellendigste schepselen gemaakt hebt, van al wat zich op Gods aardbodem beweegt en leeft; en wat het ijsselijkste is, meer dan eens heeft deze geile dartelheid de gruwelijkste bloedschande ten gevolge gehad.
Deze vaders zijn Christenen; deze moeders zijn Heidinnen!
Het leven met eene Missie in Suriname is voor menig jong mensch den breeden weg, die naar een onherstelbaar verderf leidt, daar velen hem de noppen van de kleêren houden; en toch hoe vele Creolinnen hebben zich ook niet voor verkwistende blanken opgeofferd, ja zelfs, ten zijnen behoeve, na dat de man alles verzwierd en verspeeld had, haar tooisel verkocht en zich zelven met hem in bittere armoede gedompeld. Doch, hoe vele goede eigenschappen zij ook mogen hebben, spaarzame en werkzame huishoudsters zijn de Missies niet; de meesten houden voor keuken, tobbe en naald afzonderlijke slavinnen, en doen zelve hoegenaamd niets.
___________________________________________________________ |
Naar Cornelia Jacqueline Godefroij