___________________________________________________________ |
13-02-1973 Nieuwsblad van het Noorden, dinsdag
Werk van Teenstra in herdruk: bijgeloof nog steeds actueel
„MIJN ZWEEPSLAG KLIEFT DE LUCHT, HET STOF STUIFT OM DEN WAGEN, DAAR IS DUS STOFS GENOEG, OM NAAR GEEN STOF TE VRAGEN.”
Onder dit motto trok MAARTEN DOUWES TEENSTRA uit Ulrum in zijn eigen tijdschrift „De Diligence” uit 1838, ten strijde tegen alle mis- en wantoestanden die hij signaleerde.
Meer nog dan voor zijn tijdschrift beheerste het motto zijn gehele leven. Hij schuwde vriend noch vijand, en hoewel hij zelf boer was, hekelde hij de sociale ongelijkheid waaraan de boeren, als machthebbers van de streek Noord-Groningen, grote schuld hadden.
„Ziet men op het lot der arbeiders en dienstboden, dan moet men zich op vele plaatsen, vooral daar waar rijke boeren wonen, bedroeven. Wie onder de dienstbaren ziek wordt, wordt dadelijk in zijn loon gekort en naar huis gezonden. Omtrent het gebrek en lijden der dienstbaren zijn en blijven de boeren zoo koud en gevoelloos als lijken in de graven. Bij allen zoo geroemden vooruitgang blijft nog steeds de sterke en meerdere den zwakkeren en mindere verdrukken en vertrappen,” zo schrijft Teenstra in zijn boek „De Kinderwereld.”
Maarten Douwes Teenstra leefde van 1795 tot 1864. Hij werd geboren op het Ruigezand, een zeer vruchtbare polder in de gemeente Oldehove. Zijn vader onderscheidde zich door ’t eigenhandig indijken van grote stukken land. Zoon Maarten Douwes verkoos het boerenleven boven een wetenschappelijke loopbaan, en daarvoor werd na zijn huwelijk met Gezina Debora van der Ley ten noorden van Warffum een stuk land met daarop een boerderij, de Arion, gekocht voor meer dan 100.000 gulden. Door terugval ln de economie moest hij al zijn bezittingen verkopen voor 21.000 gulden.
Terwijl zijn vrouw en de vier kinderen in Nederland blijven, vertrekt Maarten Teenstra naar Indië om daar zijn geluk te beproeven. Hij verblijft eerst nog een tijdje in Zuid-Afrika, werkt vervolgens als opzichter in de bruggenbouw op Java, belandt daarna in Suriname, maar keert uiteindelijk teleurgesteld terug.
Hij woont de laatste jaren op de boerderij „Noord-Indië“.
Veel wantoestanden stelt hij op schrift, met name keert hij zich fel tegen de houding van de Kerk inzake de slavenhandel op Suriname. Hij verweet de kerk om met lastering van God de godsdienst te gebruiken om het slavendom, ten eigen bate, te handhaven.
Zijn geschriften maken hem niet tot een geliefd, wel tot een gevreesd man. Hij wordt gemeden om zijn niets en niemand ontziende cynisme. Volgens eigen zeggen kon hij met al zijn vrienden wel dansen op één bierton.
TEGENSLAGEN
In vroegere jaren kende Maarten Douwes echter vele goede vrienden. De tegenslagen die hij in zijn leven had ondervonden drukten echter een stempel op zijn karakter, daarbij kwamen dan huiselijke moeilijkheden, die zijn leven verbitterden. Niettemin straalden zijn werken grote kracht uit, die ook nu nog waardevol zijn. Op velerlei gebied resulteerden zijn scherpe opmerkingsgave en de uitstekende taalbeheersing in (bewaard) gebleven boeken en geschriften. Religie en het daarmee samenhangende bijgeloof hadden zijn bijzondere belangstelling. Hij schreef daarover een viertal boeken, die nog dit voorjaar bij uitgeverij Van Seijen te Leeuwarden in herdruk verschijnen.
Het boekwerk bestaat uit vier delen:
Volksverhalen en Legenden (1843);
Verscheidenheden betrekkelijk Booze Kunsten en Wetenschappen (1846);
Volksverhalen en Bijgeloof (1848) en
Volksoordelen en Bijgeloof (1858).
De uitgave hangt samen met de persoonlijke belangstelling van de directeur van de uitgeverij de heer M. A. van Seijen, voor de historie van Noord-Nederland. Daarbij komt dat het bijgeloof nog steeds actueel is. De vorm is vaak veranderd, maar de tijd en de maatschappij waarin wij leven geeft aan het bijgeloof de ruimte, die we door de onnavolgbare ontwikkelingen van de techniek moeten ontberen.
De heer Van Seijen: „De mensen zijn onzeker, hebben last van neurosen, fobieën en allerlei complexen. De mensen zijn op zoek naar zekerheid, die hun onnatuurlijke omgeving niet meer biedt. De één zoekt houvast in Graham, Maasbach, of ’t Boeddhisme, de ander in kwakzalvers. Ik heb wel eens opgelet of mensen onder een trap door zouden lopen die op ’t trottoir tegen een huis aan stond. Bijna iedereen liep keurig om de trap heen.”
De mens zoekt naar de waarheid, maar belandt vaak in bijgeloof.
HEKSEN
Teenstra rekende er mee af. In zijn almanak haalt hij als motto op het thema spokerij een bijbeltekst van Timotheus aan: „Maar verwerp de ongoddelijke en de oudwijfse fabelen, en oefen uzelven tot godzaligheid”.
De heer J. S. van Weerden beschreef in zijn „Marne-Memories” enige histories over bijgeloof. Deze memories verschenen in het Groninger Landbouwblad van 1951 en zijn geschreven naar aanleiding van door Teenstra opgetekende verhalen. Hierin staan tal van voorbeelden, waar ik enkele van noteer:
„In de periode van 1547 tot 1553 stierven 27 mensen op de brandstapel wegens toverij. De meesten daarvan waren vrouwen die na eenzame opsluiting en foltering tot een bekentenis werden gedwongen. Op de boerderij „Onrust“, aan de weg van Elens naar Kloosterburen leefde heel lang geleden een dienstmeisje van grote schoonheid. In het geheim werd zij dikwijls bezocht door een rijke jongeman uit de omgeving. Zij zwoor echter onder dure eden dat ze geen geheim bezoek ontving: „’k mag mit mien vouten aan deel vaastzitten blieven, en mit mien handen aan beun, as dit woar is”. Het was echter wel waar, maar de jongeman wilde niet met haar trouwen. Uit wanhoop pleegde zij zelfmoord. Sindsdien komt ze als na haar daad een jaar verstreken is, op 12 februari ’s nachts tussen 12 en één uur op „Onrust” terug. Vastgekleefd aan de vloer, rekt zij zich in de lengte uit, totdat haar handen de zolder raken. Dan zweeft ze weer weg, zoals ze is gekomen.
Angstaanjagend waren de borries, met ogen zo groot als „dobbelaaier”. Deze hellehond heette ook wel stommelstaart. Hij liep ’s nachts met vuurogen op verscheidene plaatsen in de Marne. Gevaarlijker nog was ’t plaagbeest uit Molenhuizen, tussen Elens en Menneweer. Het monster had de gedaante van een kalf zonder kop met vurige rammelende ketens aan zijn zijde.
Heksen en tovenaars waren algemeen bekend. Hun oorsprong wijst vaak terug naar het godendom uit de tijd van de Germanen.
Met behulp van de Kerk veranderden de goden in kwaadaardige schepsels met duivelse machten; er ontstond een volksgeloof waarvan vele onschuldige mensen het slachtoffer werden. Iedereen die buiten het normale leefpatroon viel, kwam in aanmerking voor heks of tovenaar. En als het even kon werd je dan geroosterd. Alleenstaande vrouwen waren een gemakkelijke prooi. Op hen stond geen sociale controle en de nieuwsgierigheid van de burger In de weduwe of ongetrouwde vrouw werd zelden voldoende bevredigd.
Douwe Maarten Teenstra heeft veel geschreven tegen de goedmoedigheid waarmee de mens zich aan het bijgeloof onderwierp, ’t Bloed zou hem naar de kaken gestegen zijn, als hij had kunnen voorzien, dat anderhalve eeuw later ’n artiest zijn optreden mislukt wist, nog voordat de voorstelling aanving, omdat op de eerste rij een man zat die een vlinderstrik droeg.
Noorder Rondblik
Blikvanger
___________________________________________________________ |
Naar Publicaties over Marten Douwes Teenstra