29-03-1991: Interview Piet Bukman | geen woord over de Boerenprotesten 

___________________________________________________________

29-03-1991 “Oogst” in Land- en Tuinbouw Weekblad van de CLO’s

Alsof hij nooit anders heeft gedaan, zo zelfbewust en ogenschijnlijk een tikkeltje laconiek vervult Piet Bukman de rol van minister van Landbouw, Natuurbeheer en Vlsserij (LNV).
Op 28 september vorig jaar trad hij aan, OOGST sprak met Bukman over een halfjaar 
ministerschap en met name over zijn milieubeleid, “Wij zitten op de goede weg”, zegt de minister waarderend over de agrarische sector.
Maar er zit ook zeker nog een zootje haken en ogen aan dat milieubeleid.”

Door Pieter Bos en Bartele Bokma

Toen Bukman zijn eerste stappen binnen de poort van het ministerie aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag zette, werd verwacht dat hij wel eens even flink de bezem door de ambtelijke top zou halen. Want bestond niet algemeen de indruk dat daar fouten waren gemaakt die tot de val van Braks hadden geleid? Bukman hield echter deuren en ramen gesloten en geen ambtenaar vloog eruit. 
Bukman nu: “Vanaf mijn binnenkomst hier heb ik gezegd: we moeten eerst maar eens aan 
de slag. Het is al raar genoeg opeens zo’n ministerswisseling. Of moet je dan tegen een hele staf, die toch al vervelende tijden heeft meegemaakt, zeggen: hier ben ik en nu zijn 
jullie aan de beurt?”
Volgens Bukman waren de opmerkingen over het niet goed functioneren van de ministeriële top eerder gebaseerd op vermoedens dan op kennis van zaken, “Ik heb hier een zeer gemotiveerde staf aangetroffen, die hard werkt. 
Voor mij was er dus helemaal geen aanleiding om daar het mes in te zetten.”
Geen boerenministerie meer
Bukman heeft wel een verklaring voor de kritiek op zijn ministerie: “Kijk, er is natuurlijk in de landbouwpolitiek een hoop gebeurd. Het is niet meer zo dat Landbouw, Natuurbeheer 
en Visserij het boerenministerie is en dat de ambtenaren daar uitsluitend tot taak hebben 
om het boeren en tuinders naar de zin te maken. De taken van het ministerie zijn flink 
uitgebreid. Denk aan het natuurbeleid, het milieu, de steeds fijnmaziger regelgeving en het Brusselse beleid dat een goede nationale vertaling moet krijgen. Dat komt bij de agrarische achterban niet allemaal even plezierig over. In zo’n situatie zou heel makkelijk het beeld kunnen ontstaan van daar op Landbouw maken ze er maar een potje van. Ik kan u verzekeren: dat is niet het geval”.
Hoe zou de minister zijn departement dan nu willen kwalificeren?
“Het is meer een ministerie van algemeen bestuur geworden. Dat wil zeggen dat wij vanuit de land- en tuinbouw veel intensiever dan voorheen te maken hebben met allerlei onderdelen van het algemeen beleid.”
Als voorbeelden noemt hij: gelegenheidsarbeid (Sociale Zaken en Werkgelegenheid); ontsluiting (Verkeer en Waterstaat); milieu (VROM) en GATT-onderhandelingen (Economische Zaken).
“Door de belangstelling van andere departementen voor alles wat zich in de agrarische sector afspeelt, zijn wij meer geïntegreerd geraakt in het hele overheidsbeleid.” 
De suggestie dat de taken van het ministerie van LNV best over een aantal departementen verdeeld zouden kunnen worden, zodat het ministerie zou kunnen worden opgeheven, wijst Bukman resoluut van de hand. Dat met het verscheiden van LNV dan ook nog eens f 250 miljoen per jaar te besparen zou zijn, zoals CDA-senator Boorsma veronderstelde, vindt hij onzin, “Boorsma vergeet dan het tekensommetje te maken wat het kost om de taken te splitsen en wat het kost om dan vervolgens het beleid weer te gaan coördineren.” 
Een belangrijke reden van bestaan voor het ministerie van Landbouw is volgens Bukman 
dat in het EG·beleid de landbouw nog steeds een zeer belangrijke factor is, Zowel budgettair als beleidsmatig. En voor het binnenland vindt hij handhaving van het ministerie 
noodzakelijk om juist de agrarische sector een goed onderdeel te laten zijn van de gehele samenleving. Dat wordt een stuk moeilijker wanneer beleidsonderdelen die de agrarische 
sector raken, bij verschillende departementen worden ondergebracht.
Oog voor economie
“Maar dat is toch niets bijzonders?”, reageert de minister wanneer wij zeggen de indruk te 
hebben gekregen dat hij en staatssecretaris Gabor bij de afweging tussen landbouw en milieu meer oog hebben voor de economische kant van de agrarische sector.
“Kijk, het maakt geen verschil of je een milieubeleid wilt voeren in de landbouw of in de landbouw een beleid wilt voeren waardoor de belasting van het milieu minder wordt. 
Want daar gaat het toch om? Ten behoeve van het milieu kun je allerlei regels uitvaardigen, maar die zullen zich heel lastig in de praktijk laten toepassen als de betreffende doelgroep zèlf niet inziet dat het nuttig en nodig is.
Tegelijkertijd zul je ook moeten streven naar omstandigheden waarbij diezelfde agrarische sector doelmatig kan werken en de mogelijkheid heeft om de kost te verdienen. Dat zijn geen tegengestelde dingen; ze liggen in elkaars verlengde. En ik denk dat een agrarische sector waar de kost wordt verdiend, een beter draagvlak oplevert voor milieumaatregelen dan een agrarische sector waar het op een houtje bijten is. Dan is er gewoon meer ruimte voor bedrijfsaanpassingen en voor investeringen die – zeker op korte termijn – wat meer kosten dan zij opbrengen. Dat betekent dat we veel nadruk leggen op het ondersteunen van een op economische basis werkende agrarische sector met behoorlijke bedrijfseenheden die goed kunnen produceren. Dat past uitstekend in het streven naar milieuvriendelijke landbouw.”
Regels zijn nodig
Hoewel Bukman meent dat het bedrijfsleven zeer goed in staat is de milieuproblematiek aan te pakken, vindt hij toch dat de overheid scherpe en gedetailleerde regels moet stellen. 
”Voor mij mag er tussen overheid en bedrijfsleven veel per convenant worden geregeld, 
maar je hebt ook wel eens de wet nodig als een middel om een bepaald proces te versnellen. 
Dat gaat zeker op voor het milieubeleid, omdat we daarbij te maken hebben met een inhaaloperatie van enorme omvang. Want we hebben toch wat laat ontdekt dat het mis is 
gegaan. Dat is geen klap richting landbouw; het geldt voor ons hele milieubeleid. Je kunt 
op veel plaatsen geen schop in de grond zetten of er komt rotzooi tevoorschijn.”
Liever dan over regels, ge- en verboden en beperkingen lijkt de minister te willen praten over het stimulerende milieubeleid van de overheid en over subsidies die ondanks de bezuinigingsoperatie ‘Tussenbalans’ buiten schot zijn gebleven.
“Maar waar ik eigenlijk op mik”, zegt hij “is de geweldig snelle ontwikkeling van de technologie. Bij een bezoek aan de Vakbeurs Intensieve Veehouderij heb ik gezien hoe de introductie van allerlei milieuregels stimulerend werkt op het particulier initiatief.”
Als voorbeelden noemt hij de ontwikkeling van het enzym fytase dat, toegevoegd aan het 
voer, het fosfaatgehalte in varkensmest met 30 procent kan verminderen; de ontwikkeling 
van emissie-arme stallen en de snelle ontwikkeling van zodebemesters en mestinjecteurs. 
”Die grote machines zijn nog maar net op de markt of er verschijnen al kleinere typen, die 
de aanschaf van dergelijke machines binnen het bereik van individuele bedrijven brengen.”
Verzet tegen haasje-over
In de veehouderij is onrust ontstaan vanwege uitspraken van milieuminister Alders dat het 
mestbeleid verscherpt moet worden door fosfaatnormen te vervangen door stikstofnormen. Een dergelijk ‘haasje-over-principe’ schept grote onduidelijkheid in de praktijk. 
Op welk kompas moet men nu varen? 
Bukman reageert fel: “Wij hebben tamelijk gedetailleerd het beleid geformuleerd dat de instemming van het parlement heeft gekregen. Ik ben er een groot tegenstander van om 
bij het eerste het beste rapport dat het daglicht ziet, dat beleid te gaan veranderen. Gelet op wat wij van de agrarische sector vragen, mag die sector terecht van ons duidelijkheid en consistentie in het beleid vragen.

Terwijl wij nog bezig zijn het beleid voor de fosfaatproblematiek uit te voeren, voel ik er niets voor de normen voor stikstof nog eens even aan te scherpen. Dan maak je een sector natuurlijk buitengewoon schichtig. En dat vind ik niet reëel.
Ik verwacht nog dit jaar klaar te komen met de formulering van een beleid ten aanzien van de stikstofproblematiek.
Dan hebben we ook een heel afgewogen milieubeleid voor de landbouw, dat geen enkel ander land nog heeft.”
Geen inkrimping veestapel
Bukman ziet op dit moment geen noodzaak om tot vermindering van de veestapel te komen.
“De veestapel is vrij stabiel. Dat geldt ook voor de varkensstapel. De mestproduktie is evenwel duidelijk aan het afnemen, dus ook de fosfaatbelasting wordt minder. Daaruit mag je de conclusie trekken dat het ingezette beleid al resultaat oplevert. Dit zo zijnde moet 
je niet allerlei ontmoedigende dingen richting de landbouw gaan roepen.
Je moet zeggen: Jongens, we zitten op de goede weg.”
Als de minister alle vertrouwen heeft in een goede afloop, is het dan niet onbehoorlijk het 
LEI onderzoek te laten doen naar de economische gevolgen van inkrimping van de veestapel?
Bukman: “Och, wat oefenmodellen maken vind ik niet erg. Maar laat dit helder zijn: Als er onderzoek naar het inkrimpen van de veestapel gedaan wordt, betekent dat niet dat ik bezig ben voorbereidingen te treffen de veestapel te beperken. Dat zou een verkeerde conclusie zijn.” 
Dat minister Alders voortdurend met dit onderzoek zwaait en erop wijst dat vòòr 1992 de heipalen voor 6 miljoen ton mestverwerking in de grond moeten staan en dat anders de 
veestapel moet worden verminderd, laat Bukman betrekkelijk koud, “In het beleid dat is 
goedgekeurd door de Kamer, staat nadrukkelijk de mogelijkheid vermeld om op 1 januari 
1995 tot beperking van de veestapel over te gaan als alles tegenzit. Daarom vind ik het 
realistisch dat je nu kijkt hoe het eventueel zou moeten. Zelf vind ik dat het beleid zoals dat nu op stapel staat zijn volle kans moet hebben. En ik denk, mede door de ontwikkeling 
van de technologie, dat wij de doelstellingen goed kunnen halen.”
Ecologische Richtlijn
Toch erkent minister Bukman in de loop van het interview: “Er zit best nog een zootje ha
ken en ogen aan het milieubeleid, Het loopt echt niet allemaal even gladjes. Er zijn nog moeilijkheden zat.
Aan de orde is dan geweest het probleem met de fosfaatverzadigde en fosfaatgevoelige gronden. Die moeten door de provincies worden aangewezen, maar de provincies weigeren dat omdat de overheid niet bereid is om aan de boeren schadevergoeding te betalen vanwege beperkingen in het grondgebruik.
Tot één van de haken en ogen rekent de minister ook de Ecologische Richtlijn, die mede 
bepalend is voor het verkrijgen van een hinderwetvergunning.
“Wij moeten zo snel mogelijk naar een wet toe die de verplaatsing van mestproduktierechten regelt. Daarmee zou een deel van de problemen rond de Ecologische Richtlijn kunnen worden opgelost. Overigens heb ik ook weer alle vertrouwen in de ontwikkeling van de technologie, die oplossingen onder handbereik brengt”, aldus Bukman.
“Verder vind ik dat gemeentebesturen de richtlijn met de nodige soepelheid moeten toepassen. Het geven van een handleiding aan de gemeenten over de manier waarop het beleid voor het geven van hinderwetvergunningen moet worden toegepast, kan geen kwaad. 
Belangrijk is ook dat de boeren zelf met de gemeenten overleggen over het toepassen van 
de richtlijn. Ga je er wat rekkelijk mee om of meer precies? Dát is de vraag”, zegt de bewindsman, die de standsorganisaties aanraadt zelf het initiatief te nemen. Voor alle duidelijkheid voegt de minister eraan toe: “Het is niet mijn bedoeling om de Ecologische Richtlijn te ondermijnen. Maar men moet er in de praktijk nog mee leren werken. Dat daarmee alle pijn kan worden weggewerkt, is zeker niet het geval.”
Meerjarenplan Gewasbescherming
Alhoewel staatssecretaris Gabor verantwoordelijk is voor het beleid betreffende bestrijdingsmiddelen, wil minister Bukman zeker het beleid van het departement uitleggen en verdedigen. De kwestie is dat het ministerie van VROM vooral voor een ‘stofgerichte‘ benadering kiest waarbij ongeveer 75 procent van alle middelen verboden wordt. Het ministerie van LNV voelt daarentegen meer voor een ‘volumebeleid‘ waarbij het totale gebruik van middelen wordt verminderd.
Ik denk dat we met de volume-doelstelling al een heel eind in de goede richting komen. Alleen al het groeiend bewustzijn wat je met bestrijdingsmiddelen aan het doen bent, kan 
nuttig werken. Dat kan al leiden tot een beperking van de hoeveelheid, zonder vermindering van de opbrengsten. Er werd voorheen ook wel eens wat ondoelmatig gespoten. Dus het volumebeleid zie ik wel zitten.
Een stoffenbeleid is lastiger. Ik denk evenwel dat het een onmisbaar onderdeel is van het 
hele gewasbeschermingsbeleid. Maar dan moet het toelatingsbeleid natuurlijk wel in 
een hogere versnelling gebracht worden. Het is dringend noodzakelijk dat er met meer voortvarendheid wordt gewerkt. Ik weet zeker hier ook namens de staatssecretaris te 
spreken. Als de goedkeuringsprocedures van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen en van meer veilige alternatieven blijven stagneren, dan is het hopeloos. De staatssecretaris is er zeer hard mee bezig,”
De minister zegt wel wat te voelen voor verzelfstandiging van de Commissie Toelating 
Bestrijdingsmiddelen (CTB). “Wij leggen het dan geheel en al in handen van deskundigen 
en kunnen daarmee heel veel ambtelijke rompslomp voorkomen,”
Mijn weg is de beste
Minister Bukman vindt niet dat hij door milieu-minister Alders voor de voeten gelopen wordt met diens uitspraken over o,a. de hervormingsplannen van Landbouwcommissaris MacSharry of over het aanscherpen van het milieubeleid.
“Wij werken goed met VROM samen, Dat geldt ambtelijk èn politiek. Dat je vanuit je verschillende verantwoordelijkheid wel eens op je eigen manier uit de boot hangt, ligt voor de hand. Dat doe ik ook. Dus dan moet je elkaar niet te gauw kapittelen. Maar je moet natuurlijk wel elkaars beleidsverantwoordelijkheid respecteren.”
Als wij de minister herinneren aan een eerdere uitspraak van hemzelf dat het voortdurend 
dreigen met inkrimpen van de veestapel contraproduktief werkt, antwoordt hij: “Je hoeft 
niet te zeggen dat uitspraken van Alders contraproduktief werken, als je zegt: de weg die 
ik aanwijs, is de beste.”

___________________________________________________________

Voor een kwartje per slachtkuikenplaats 56% minder ammoniak 
‘Beperking ammoniakuitstoot haalbaar en betaalbaar”

De ammoniakemissie door de legpluimveehouderij kan zonder veel moeite met 67% worden teruggebracht. Dat kan door een combinatie van mest direct onderwerken, dalende voerconversie en overschakeling naar droge mest. Dat blijkt uit LEI-onderzoek dat 
op de CLO-studiedag door ir. P.L. van Horne werd gepresenteerd. Bij deze oplossingen blijven de totale kosten onder de twee dubbeltjes per leghennenplaats per jaar.
Door Bertus Tichelaar

“De overheid wil de ammoniakemissie in het jaar 2000 gereduceerd hebben met 70% ten opzichte van 1986. In de LEI-studie hebben we de mogelijkheden daartoe geïnventariseerd. 
En we hebben aangegeven met welke maatregelen de ammoniakemissie beperkt kan worden”, aldus Van Horne. Hij gaf op de CLO-studiedag aan wat er in de slachtkuikenhouderij en leghennenhouderij bereikt kan worden.

Slachtkuikens
Zonder extra maatregelen zal de ammoniakemissie in de slachtkuikenhouderij in 
2000 met 12% zijn teruggebracht. Dat komt door een betere voerconversie en betere drinkwatersystemen. 
”Door de mest bij aanwending op het bouwland direct onder te werken, wordt de reductie 46%. Op het terrein van de voeding kan de eiwit- c.q. stikstofopname worden verminderd. Dit kan worden bereikt door gericht te voeren naar de eiwitbehoefte van dieren (fasenvoedering). Een andere oplossing is om bij de samenstelling van het voer rekening te houden met de verteerbaarheid van het eiwit in de grondstoffen en door gebruik te maken van synthetische aminozuren (aangepast voer). Door toepassing van beide maatregelen kan de reductie stijgen tot 56%”, aldus Van Horne.
De totale kosten komen dan op een kwartje per slachtkuikenplaats per jaar. De gemiddelde arbeidsopbrengst in de periode 1985-1990 was f 1,14 per slacht- 
kuikenplaats per jaar. Extra reductie van de ammoniakuitstoot is te bereiken 
door vloerverwarming en luchtreiniging. Met name luchtreiniging is een heel 
dure oplossing.

Legkippen
Van Horne ging ervan uit dat in 2000 nog 70% van de legkippen op batterijen met
mestbandbeluchting zijn gehuisvest, 20% zit dan op batterijen waar natte mest geproduceerd wordt en 10% van de hennen wordt op de grond gehouden. Deze ontwikkeling, gevoegd bij een dalende voerconversie, leidt tot een beperking van de ammoniakuitstoot van 33% ten opzichte van 1986.
“Indien de mest bij aanwending direct ondergewerkt wordt, is de reductie van de ammoniakemissie 67%. Door centrale mestverwerking van de droge mest kan de emissie worden teruggebracht met 81%, uitgaande van een emissievrij transport en een verwerkingsprocédé waarbij geen ammoniak vrijkomt”, zei Van Horne. 
Een combinatie van direct onderwerken en extra droging van de mest in de stal leidt tot een reductie van 70%. Aanpassing van het voer in plaats van mestdroging heeft hetzelfde resultaat.
De kosten bedragen dan 37 cent per leghen per jaar, terwijl de arbeidsopbrengst in de periode 1988-1990 gemiddeld 2 gulden per hen per jaar was. Van Horne merkte daarbij op 
dat de kosten van mestwetgeving en regelgeving op het gebied van welzijn van dieren niet doorberekend kunnen worden in de arbeidsopbrengst.
Uit het door Van Horne gepresenteerde LEI-onderzoek bleek dat, als gerekend wordt met volière-huisvesting in plaats van batterijen, de beperking van de ammoniakuitstoot 
zo’n kwart lager is.

___________________________________________________________

Naar 1990 en 1991: Protesten boze akkerbouwers