___________________________________________________________ |
12-02-1894 Provinciale Drentsche en Asser courant
Een dreigend gevaar.
Het is niet moeielijk in te zien, dat in den herfst van een „muizejaar” het aantal op een bunder gronds aanwezige muizen legio moet zijn, daar ieder paartje, dat overwinterd heeft, een paar honderd nakomelingen, heeft opgeleverd.
Dr. Ritzema Bos.
De landbouwer dient zich niet alleen toe te leggen op de vermeerdering van zijn oogst, maar moet ook alle middelen aanwenden om dien èn naar hoedanigheid èn naar hoeveelheid zoo goed mogelijk te bewaren. Ook die middelen kunnen er toe bijdragen om voor onze dagen tot waarheid te maken, wat eens C. Honigh zong:
“Landbouw is in onze dagen
De eerste welvaartsbron van ’t land.
Heil het volk, dat roem mag dragen
Op een njjv’ren landmansstand.”
Tot bovengenoemde middelen moeten ook gerekend worden die, welke dienen om het getal muizen binnen gewenschte grenzen te houden. Daar in verschillende streken van onze provincie tegenwoordig de muizen in onrustbarend getal voorkomen, is het misschien niet ondienstig een en ander mede te deelen omtrent de lastige knagers.
Reeds in ouden tijd kende men de muizenplaag. In 1 Samuel 6: 4 en 5 leest men van „ muizen, die het land verderven“.
Het soms plotseling verschijnen van een groot getal muizen gaf in de middeleeuwen aanleiding tot het dwaze geloof, dat het soms muizen zou regenen en dat ze wel voortkomen uit aardkluiten. Het snel verdwijnen deed bij de Grieken het geloof ontstaan, dat hun god Apollo de muizen verdelgde door fellen zonneschijn en pest.
Later meende men, dat de muizen elkander opeten en zoo hun aantal beperken.
De onontwikkelde mensch neemt zeer gebrekkig waar en is gewoon en geneigd een enkel waargenomen verschijnsel tot algemeene waarheid te verheffen.
Zoo komen allerlei dwaze meeningen in omloop, die een onbegrijpelijk taai leven hebben. Laat ons nu eerst eens nagaan, hoe het mogelijk is, dat de vermeerdering zoo groot kan zijn, dat het veld van muizen schijnt te leven, dat iedere voetstap in den bodem wegzinkt. Elk landbouwer weet wel, dat het getal muizen in het voorjaar gewoonlijk nog al groot is. In wallen en slootkanten vindt men altijd betrekkelijk veel muizengaten. Zijn nu de omstandigheden, vooral wat koude en vochtigheid betreft, gunstig, dan ziet men de springers spoedig sterk vermeerderen. Dr. Hugo Crampe, die op dit gebied tal van onderzoekingen met onuitputteljjk geduld in ‘t werk heeft gesteld, zegt, dat niet alleen de groote vruchtbaarheid, maar ook het groote getal der wjjfjes oorzaak der snelle vermenigvuldiging is.
In April of Mei is gewoonlijk het getal mannetjes en wijfjes ongeveer gelijk, daar de laatste ‘s winters in veel grooter getal omkomen, maar later zijn er 4, ja soms wel 8 wijfjes tegen één mannetje. Crampe deelt mede, dat de eerste worp half April geboren wordt; daarbij zijn gemiddeld 5 wijfjes en 2 mannetjes. Die wijfjes werpen tot October nog twee-, soms driemaal en brengen zoo nog 75 kleinkinderen ter wereld. Het oude muizenpaar werpt in de laatste helft van Mei nog eens, welke jongen nog twee keer werpen en zoo nog 45 kleinkinderen voortbrengen. De omstreeks half Juli geboren kleinkinderen werpen soms ook nog en leveren dan gemiddeld 64 achterkleinkinderen. De laatste meegerekend is de nakomelingschap van ieder paar muizen in een jaar 198. Dit getal is volgens Crampe eerder beneden, dan boven de werkelijkheid. Gelukkig zijn er in de natuur allerlei middelen om een dergelijke vermeerdering op den duur tegen te gaan. Gebrek aan voedsel doet in muizejaren tegen den winter tal van knagers den hongerdood sterven, terwijl dan tevens ziekten ontstaan, die duizenden ten grave sleepen. Ook sterven vele door luizen of mijten, terwijl een oogziekte soms een groot getal blind maakt en al spoedig doet omkomen.
Tevens werken regen en sneeuwwater, alsook groote koude in April, als de eerste jongen reeds geboren zijn, krachtig mede een te groote talrijkheid te voorkomen.
Onder de natuurlijke vijanden van den muis bekleedt, behalve de kat, de wezel een eerste plaats, daar deze ze niet opeet, maar alleen het bloed afzuigt. Verder komen in aanmerking de egel, de hermelijn, de bunsing, de vos, de buizerd, de kerkuil, de roek en de kobmeeuw.
In muizejaren vooral dient men al die dieren in ’t leven te laten; het spreekt echter van zelf, dat een behoorlijk getal dier muizenverdelgers een krachtig middel is om te groote muizenschade te voorkomen. Als we nu eindelijk komen tot de middelen, die de mensch kan aanwenden, dan merken we al aanstonds op, dat de aangewezen tijd daarvoor het vroege voorjaar is, van Februari tot half April, dus voor dat de eerste jongen geboren worden. Tevens moeten in een streek allen meewerken, zal de verdelging afdoende resultaten hebben. Waar het mogelijk is en daartegen geen overwegende bezwaren bestaan, kan men het land onder water laten loopen, zooals men in Noord- en Zuid-Holland en in ’73 in de omstreken van IJlst heeft gedaan. Gaat men met een rol over ’t land als dit geheel kaalgevreten is, dan worden vele muizen doodgedrukt. Waar de grond samenhangend is, kan men ronde gaten graven van een half voet middellijn en een paar voet diep, langs de randen der akkers. Men zorge, dat de wanden glad en rechtstandig zijn. Vele muizen vallen er in, putten zich uit door telkens in de hoogte te springen en sterven van honger of worden door later er in vallende knagers opgepeuzeld. Te veld staande garsten kan men eenigszins beschermen door ze met steilwandige greppels te omgeven. Crampe wil de muizen vergiftigen door phosphorus, die in den vorm van pillen of brij wordt aangewend. Terecht raadt hij aan eerst alle muizegaten dicht te trappen en den volgenden dag een pil, gemaakt van meel, siroop en phosphorus, of een in phosphorbrjj gedoopt strootje of stokje in de door de muizen opnieuw geopende gaten te leggen. Men weet dan zeker, dat daarin één of meer springertjes zitten. Crampe vond op een stuk land 4100 gaten en maar 250 muizen. De brij had gunstiger resultaten dan de pillen. Als de muizen door de gaten naar boren gaan, strijken ze langs de strootjes met phosphorbrij, welke laatste aan het lichaam kleeft en door de uiterst zindelijke diertjes, niettegenstaande den onaangenamen smaak, dadelijk wordt afgelikt. Zoo krijgen ze vrij wat vergift binnen en sterven spoedig.
In den laatsten tijd doen de Saccharin-Strichnin-Haver en de methode van prof. Loeffler veel van zich spreken. Het eerste middel vindt een krachtig voorstander in den heer Hasselman, rijkslandbouwleeraar in deze provincie, en de resultaten schijnen tot nog toe zeer bevredigend te zijn. Het is dus aan te raden, dit tamelijk goedkoop middel meer toe te passen; de ervaring zal dan spoedig uitmaken in hoeverre dit middel de voorkeur verdient boven de straks ge noemde. Hetzelfde kunnen we zeggen van de Loefflersche methode, die verleden jaar in ‘t Oldambt in Groningen is toegepast en goed bevallen.
Over beide middelen is in deze courant reeds meer geschreven en ’t is dus onnoodig er hier meer van te zeggen. „Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede“; dat roepen wij den landbouwers toe ook met het oog op laatstgenoemde wijzen van muizen verdelging. Nog eens zij herinnerd aan het motto boven dit artikel en aan de noodzakelijkheid vóór half April middelen tot vernietiging aan te wenden. Smeedt het ijzer als het heet is en — dempt de put, vóór dat het kalf verdronken is.
D.
___________________________________________________________ |
Naar Muizenschade Lauwersmeer