| ___________________________________________________________ |
06-02-1973 Leeuwader Courant, dinsdag
“Ziet men het lot der arbeiders….”
TEENSTRA-STORY
Leven en werk van ’n strijdbare boer
“ZIET MEN het lot der arbeiders en dienstboden, dan moet men zich op vele plaatsen, vooral daar waar rijke boeren wonen, bedroeven. Wie onder de dienstbaren ziek wordt, wordt dadelijk in zijn loon gekort en naar huis gezonden. Omtrent het gebrek en lijden der dienstbaren zijn en blijven de boeren zoo koud en gevoelloos als de lijken in de graven. Bij allen zoo hoog geroemden vooruitgang blijft nog steeds de sterkere en meerdere den zwakkere en mindere verdrukken en vertrappen.“
De grote boeren in Noord-Groningen zullen Maarten Douwes Teenstra dit oordeel over hun personeelsbeleid niet in dank hebben afgenomen. Teenstra was ook nog één hunner, zoon van een van de rijkste boeren in Groningen. Maar hij was een onafhankelijke geest, die zijn mening niet onder stoelen en banken stak.
Lees wat hij schreef over de slavernij in Suriname, die hij van eigen waarneming kende:
“Eigen baat en zucht om bij voortduring heerschappij over de kinderen der eenmaal weggeroofde zwarten te voeren, zijn de meest werkende drijfveren, waarbij men de zucht naar vrijheid wil matigen of zeg liever uitdoven, ten einde de negers in slavernij kalm er gedwee te laten werken, om daardoor aan de onverzadelijke gouddorst des meesters te voldoen, al moet men ook, met lastering van God, de Godsdienst tot hulpmiddel en dekmantel gebruiken.”
Teenstra’s woede was opgewekt door een verslag van de Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs. Daarin werd de zendelingen en missionarissen opgedragen “zich te beijveren om de slaven te overtuigen van plicht tot het getrouw dienen hunner meesters, met kalme berusting in het Bestuur ener wijze Voorzienigheid.”
Ze zeggen God, maar ze bedoelen hun geldbuidel, zo stelt Teenstra vast.
Teerns
Wie was deze man en waarom moet er ruim een eeuw na zijn dood over hem geschreven worden? Om met het laatste te beginnen: in de loop van deze zomer verschijnen een stuk of vier van zijn publikaties uit de jaren 1842 tot 1848 in herdruk bij de uitgeverij Van Seijen in Leeuwarden en dus is er alle aanleiding de geschiedenis van het geslacht Teenstra in de herinnering te roepen.
Het begon met Maarten Edskes Teenstra, geboren in Teerns bij Leeuwarden en levend van 1742 tot 1806. Hij was een vooruitstrevende boer. Hij voerde de rijenteelt voor koolzaad en koren in. Hij moet goed bij kas zijn geweest, want in 1793 kocht hij voor f 46.000 het Ruigezand, het 377 ha grote kweldergebied langs het Reiddiep ten Oosten van Zoutkamp.
Zijn zonen Douwe Marten en Edske zagen kans een dijk aan te leggen, die nog eens f 80.000 kostte, maar toen hadden de Teenstra’s dan ook bijna vierhonderd ha puikbeste kleigrond. Maarten Teenstra deed veel aan de studie van de sterren en was bevriend met Eise Eisinga. Toen de laatste vanwege zijn patriottische sympathieën in 1787 de wijk moest nemen, verborg Maarten Teenstra hem op zijn Groninger boerderij. Douwe Martens en Edske waren lid van het Natuurkundig Genootschap te Groningen.
Schrijver
En dan komt Maarten Douwes Teenstra, uit wiens geschriften hierboven werd geciteerd, zoon van Douwe Martens en pakesizzer van Maarten Edskes. Maarten Douwes leefde van 1795 tot 1864 en werd in 1819 zelf boer op Arion in de Noordpolder. Maar hij wilde wat van de wereld zien en werd in 1826 opzichter van bruggen en wegen op Java. Twee jaar later ras hij landbouwadviseur in Suriname. Hij bleef or zes jaar. Daarna kocht hij in Ulrum het huis “Noord-Indië” en wijdde zich geheel aan de schrijverij.
Hij was Doopsgezind en vrijmetselaar en toont in zijn boeken een brede interesse. Eerst redigeerde hij een landbouwalmanak. Daarna begon hij aan een langdurige campagne tegen het toen nog alom heersende geloof aan heksen, spoken, geesten en vreemde gedaanten. Hij heeft daar tenminste vier boeken over geschreven en die bevatten een volledige inventarisatie van alles wat er in die jaren aan “bovennatuurlijke verschijnselen” te koop was.
Op zijn reis naar Indië deed hij Kaapstad aan. Hij werd ziek en moest er een tijdlang blijven. In “Vruchten mijner Werkzaamheden” beschrijft hij het leven in Zuid-Afrika. Hij nam zelfs het allereerste geschreven Afrikaans op. In 1839 begon hij met de uitgave van zijn liberale tijdschrift “De Diligence” onder het motto “Mijn zweepslag klieft de lucht, Het stof stuift om den wagen”. Daarna volgde “De Tijdgenoot”.
In beide tijdschriften kwam hij op voor gelijke rechten van alle burgers. Hij schreef voorts studies over de Westindische eilanden, over het lot van de negerslaven in Suriname, over gebeurtenissen in Groningen, Friesland en Drenthe en hij verzamelde de toen nog levende volksverhalen in het Noorden. Verder publiceerde hij boeken over kinderspelen, hannekemaaiers, een gids voor landverhuizers, schotschriften tegen de beweging van ds. de Cock en wat zijn hand verder vond om te doen.
Op zijn graf op het kerkhof te Ulrum staat deze spreuk:
D’ onsterfelijke geest,
Met hoop en geest verwant,
Reikt boven het begrip
Van Menschelijk verstand.
Maak U in nederigheid
Door liefde en deugd bemind;
Vertrouw op God; hij is
Uw vader, gij zijn kind.
Hier staat zijn laatste koffer
In ’t stille graf.
Het stof behoort aan ’t stof.
Hij lei zijn reiskleed af.
De voorgenomen herdruk van zijn werk bevat “Volksverhalen en legenden”, ”Booze Kunsten en wetenschappen” (met als ondertitel “tooverijen en waarzeggerijen, zijnde eene rapsodie van sprookjes”) en “Volksverhalen en Bijgeloof.”
Het wordt, zo bericht de uitgever, een boek van elfhonderd pagina’s in één band en verlucht met zestig pagina’s illustraties van Jan Spies.
| ___________________________________________________________ |
Terug naar Beschrijvingen in kranten Marten Aedsges Teenstra en familie