| ___________________________________________________________ |
23-12-1960 De Nieuwe Veldbode, Kerstnummer
75-jarige Westpolder
J. N.
In opdracht van het bestuur van het Groningse waterschap „de Westpolder” heeft de heer J. S. van Weerden, oud-hoofd der school te Leens, een gedenkboek samengesteld. Het bestaat uit ruim 300 pagina’s, is royaal en goed geïllustreerd en bevat tal van bijzonderheden over de inpoldering, haar voorgeschiedenis en lotgevallen gedurende ruim driekwart eeuw.
Daarnaast komen wij ook het een en ander te weten over haar bewoners, die zeer belangrijke voormannen in de Nederlandse landbouw hebben voortgebracht. Dit zeer interessante boek vraagt de aandacht van geheel Nederland, niet in de laatste plaats omdat de teelt van nieuwe veel gevraagde landbouwgewassen aan de Westpolder een nationale en zelfs internationale roep heeft gegeven!
Men heeft er soms onder zeer moeilijke omstandigheden moeten werken en volhouden.
In de huidige tijd is het voor particuliere ondernemers bijna niet meer mogelijk de grote risico’s die in de zeventiger jaren vanzelfsprekend werden geacht, nog te nemen of de tegenslagen te boven te komen. Is het misschien juist deze zware strijd van jaren geweest, die de bewoners van dit gebied waakzaam heeft gemaakt en gehard, zodat zij zelfs de kracht vonden ook buiten de grenzen van de polder en het Marnegebied een moeilijke taak te verrichten? Opmerkelijk is wel dat uit het bij de vorming van de Westpolder betrokken toch maar kleine aantal geslachten verhoudingsgewijs zoveel mannen en vrouwen van betekenis zijn voortgekomen, die in staat en maatschappij een zeer verantwoordelijke positie hebben bekleed.
Wanneer wij in alfabetische volgorde namen noemen als De Cock, Dijkhuis, Van Hoorn, Louwes, Mansholt, Smit, Sijpkens, Tammens, Torringa, Westerhuis, Woldringh en Zijlma, dan behoeft dit voor degenen, die thuis zijn in de staatkundige en landbouwkundige ontwikkeling van Nederland, nauwelijks enige toelichting.
Het Marnegebied
In het Gedenkboek vinden wij eerst een beschrijving van het ontstaan van dit gebied. Met de bedijking van de Westpolder, begonnen in 1874, voltooid in 1875, werd een nieuwe schakel toegevoegd aan de keten van uiterst vruchtbare polders, die het resultaat zijn van ruim 2.000 jaren voortdurende strijd tegen het water.
Zonder bezwaar kunnen wij aannemen dat de ontwikkeling van weide- tot polderbewoners niet steeds langs lijnen van geleidelijkheid heeft gelopen. Met ups en downs heeft men, na een gestage arbeid van bijna 20 eeuwen de toestand bereikt waarin het Noord-Groninger kleigebied thans verkeert.
Golvende graanvelden en welige weilanden, reeksen dorpen en dorpjes, thans afgewisseld door eenzame met groen omgeven boerderijen, sieren het landschap. Men vraagt zich onwillekeurig af hoe het mogelijk is geweest dat dit alles in een periode van een luttel aantal eeuwen tot stand kwam.
De voorgeschiedenis
Voordat men in Noord-Groningen tot inpoldering kon overgaan, moesten langdurige processen gevoerd worden. De regering in Den Haag weigerde jarenlang de concessie tot bedijking van kwelders langs het Wad. Het oude recht van alluvie, dat sedert honderden jaren aan de eigenaars van gronden langs de kusten van het Wad toekwam, werd hen betwist op grond van een Franse wet van 1811, waarop de domeinen zich beriepen.
Totdat uiteindelijk de toenmalige minister van financiën na een uitspraak van het gerechtshof te Groningen en een tot Koning Willem III gericht adres, de bezwaren tegen de bedijking ophief en rechtsvorderingen, gebaseerd op het Franse recht, vervallen verklaarde. De inpoldering van kwelders aan de Groninger Waddenkust kon thans een aanvang nemen.
Reeds in 1872 werd de Negenboerenpolder ingedijkt, in 1875 volgde de Westpolder en in 1876 de Eemspolder.
De financiën
De totale kosten van het leggen van de dijk en de aanleg van een polderweg, verminderd met de provinciale subsidie van f 8.718 voor de wegaanleg, bedroeg ƒ 749.369.
Slechts negen ingelanden, die niet allen even kapitaalkrachtig waren, moesten deze last dragen. Men ging een lening aan van ƒ 490.000 en de rest werd omgeslagen over de ingelanden.
De overstroming in de nacht van 30/31 jan. 1877 betekende een ware ramp. Zij eiste aan herstellingskosten ƒ 286.126. Alles te samen bedroegen de uitgaven ƒ 1.035.495. Dit bedrag, verminderd met de geldlening van ƒ 490.000, dus ƒ 545.495, is door de ingelanden over de jaren 1874—1877 uit eigen middelen betaald, zonder enige steun van rijk of provincie.
Verschillende ingelanden zouden zich zonder hulp van familie niet hebben kunnen handhaven. Temeer omdat de hoogconjunctuur in de landbouw juist ten einde liep. De kapitaalkrachtige voorzitter van het bestuur R. E. Torringa is in deze jaren voor velen een grote steun geweest.
Het eerste jaar na de stormschade bedroeg de omslag f 97, later ƒ 80 per ha. Geleidelijk aan verminderden de omslagen, maar kwamen tot 1891 nooit lager dan ƒ 60.
In 1904 echter kwam zij beneden de ƒ 40, terwijl uiteindelijk in 1947 de polder schuldvrij werd door een laatste aflossing van ƒ 10.000.
Buitengewoon lezenswaardig is het hoofdstuk over de boerderijen en haar bewoners.
Onder deze laatsten vinden wij tal van vooraanstaande lieden: leden van de Eerste en Tweede Kamer, hogere staatsbeambten en zelfs een minister. Aan drie hunner werd het eredoctoraat verleend. Dat waren
R. J. Mansholt (Groningen), S. L. Louwes en S. L. Mansholt (Wageningen).
Velen van hen waren hun tijd vooruit en hebben op meer dan een terrein baanbrekend werk verricht.
Geslacht Mansholt
Het geslacht Mansholt gaat terug op Ubbo Jansen Mansholt, geboren te Ditzumer Hamrich in 1812. Deze vestigde zich in 1866 te Eexte, gem. Scheemda.
Zijn eveneens in Duitsland geboren zoon Derk Roelofs Mansholt liet zich in 1871 naturaliseren en kocht in 1882 de boerderij Torum in de Westpolder. Hij was een veelzijdig en ontwikkeld man die verhandelingen schreef op landbouwkundig-politiek- en historisch-economisch gebied.
In 1882 werd hij voorzitter van de Groninger Maatschappij voor Landbouw, ook zat hij in het bestuur van de Bond voor Landnationalisatie.
Hij was een groot voorstander van de coöperatie. Merkwaardig is dat hij zich een tegenstander toonde van de indijking van de Zuiderzee.
Ondanks zijn voor die tijd zeer linkse instelling werd hij in 1920 voor zijn verdiensten onderscheiden met de orde van Oranje-Nassau.
Zijn zoon Ubbo Johan Mansholt werd rijkslandbouwconsulent voor Groningen. Naar aanleiding van een prijsvraag stuurde hij samen met zijn vader een uiteenzetting in over de stikstofvoeding en landbouwcultuurgewassen, die bekroond, zelfs herdrukt en in het Duits werd vertaald.
Een andere zoon Lambertus H. Mansholt, landbouwer op Torum, huwde in 1906 met Wabine Andreae, lerares in de staatswetenschappen en staathuishoudkunde, één der bekendste vrouwen van de S.D.A.P. Hij werd lid van de Gedeputeerde Staten.
Zijn zuster Theda W. S. Mansholt was de bekende directrice van de Rijkslandbouwhuishoudschool „de Rollecate” te Dedemsvaart en „Nieuw Rollecate” te Deventer.
Zij was de grondlegster van het landbouwhuishoudhonderwijs in Nederland zoals haar jongere broer ir. Th. J. Mansholt, geb. in 1877, inspecteur van de landbouw, de grondlegger werd van onze buitenlandse landbouwvoorlichtingsdienst.
Zijn zoon dr. ir. D. R. Mansholt, geb. 1906, werd rijkslandbouw- en cultuurconsulent en is thans directeur-generaal voor de arbeidsvoorziening.
Als tweede zoon van L. H. Mansholt werd in 1908 geboren dr. Sicco Leendert Mansholt die eerste de middelbare tropische landbouwschool te Deventer bezocht, zich specialiseerde in de tabakscultuur, daarna zuiveltechniek studeerde en geruime tijd werkzaam was op een zuivelfabriek.
Vervolgens trad hij in dienst van het Laboratorium voor grondonderzoek te Groningen en bij de Centrale Controledienst voor het toezicht op de naleving van de in de 30-er jaren genomen maatregelen ter bestrijding van de landbouwcrisis.
In 1934 vertrok hij naar Indië en ging werken op een theeonderneming op Java.
In 1936 keerde hij naar Nederland terug en werd eerst pionier-arbeider, daarna landbouwer op de boerderij Fletum in de Wieringermeer.
Vanaf zijn terugkeer uit Indië hield hij zich actief met de politiek bezig als lid van de S.D.A.P.
Na de oorlog werd hij benoemd tot minister van landbouw, visserij en voedselvoorziening en herdacht als zodanig in 1957 zijn 12½-jarig ononderbroken ministerschap.
In 1959 trad hij af als minister om zijn nieuwe ambt als vice-voorzitter van de E.E.G. te kunnen aanvaarden.
Een tweede tak (Fletum) van de Mansholts stamt af van Jochem Helmers Mansholt. geb. te Ditzumer Hamrich in 1844. Deze verhuisde met zijn ouders in 1866 naar Eexta en vestigde zich in 1876 op de pas gestichte boerderij Fletum in de Westpolder.
Hij nu is de grondlegger van het bekende zaaizaadbedrijf.
Daar hij door de overstroming in 1877 in grote moeilijkheden raakte, legde hij zich mede ter verkrijging van extra inkomsten toe op de verbouw van zaaizaden, eerst als nabouwer van origineel zaad, maar na 1885 ook als kweker van nieuwe rassen.
Zijn scherpe opmerkingsgave en intuïtie werkten mee tot verkrijging van gunstige resultaten van zijn veredelingspogingen. Eerst selecteerde hij uit landbouwrassen, daarna paste hij al spoedig kunstmatige kruisingen toe.
Ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Rijksuniversiteit te Groningen zou hij het eredoctoraat ontvangen. Hij overleed echter voor die tijd op 8-2-1914 en dit werd toen verleend aan zijn zoon R. J. Mansholt.
Deze zette het werk van zijn vader met buitengewoon succes voort en liet het na de tweede wereldoorlog weer over aan zijn zoons J. H. Mansholt en ir. U. Mansholt.
Laatstgenoemde is thans leider van het selectiewerk en directeur van het veredelingsbedrijf N.V. te Westpolder van Dr. R. J. Mansholt.
Geslacht Louwes
Toen W. L. Dijkhuis wegens minder gunstige exploitatie-uitkomsten de boerderij Nieuw-Midhuizen, die zeer beschadigd was door de overstroming van 1877, moest verkopen, was Hendrik Jan Louwes, gehuwd met Wiepke Tonkes, de koper.
Deze dempte zelf sloten en slenken, bracht het aantal percelen terug tot 17 en draineerde de gehele boerderij opnieuw op een regelmatige afstand van 10 m. Slechts 2 percelen zijn om de 20 m gedraineerd en men is achteraf tot de conclusie gekomen dat dit voldoende is.
Mede door de grote doorlaatbaarheid van de grond met ca 7% kalk, is de afwatering uitstekend.
Zijn zoon H. D. Louwes is met dit werk doorgegaan.
Het geslacht Louwes komt uit het zuidelijk deel van het Westerkwartier; het telt onder zijn voorzaten, vooral van vrouwelijke kant, vele oude families uit Oost-Drente.
Stephanus Louwes was de eerste van zijn geslacht, die zich in de Marne vestigde (Boerderijen “’t Ganzehuis” en “Markelhuizen”).
Sindsdien ontstonden sterke familiebanden met verschillende boerengeslachten uit de Marne.
Zijn zoon Hendrik Jan Louwes, in 1939 te Groningen overleden, vervulde meerdere functies in het organisatieleven van de Groninger boerenstaat.
Diens beide zonen, dr. ir. Stephan Louwes 11889— 1953) en Herman Derk Louwes (1893—1960), waren beiden nationale figuren.
S. L. Louwes staat vooral bekend om zijn verdienstelijk werk tijdens de crisis van de dertiger jaren, toen hem de uitvoering van de landbouwcrisismaatregelen werd opgedragen.
Hij is de geestelijke vader en de organisator geweest van de Tarwewet, de Crisisvarkenswet en de Crisiszuivelwet.
Nog zwaarder was zijn werk tijdens de bezetting, toen hij met zijn staf de verantwoordelijkheid droeg voor de voedselvoorziening van het Nederlandse volk.
Hun aller inspanning heeft vooral in de laatste oorlogswinter 1944/1945 voorkomen dat, ondanks de grote nood, niet het gehele westen van ons land vóór de bevrijding aan de hongersnood ten prooi is gevallen.
In de laatste periode van zijn leven maakte ook de F.A.O. gebruik van zijn buitengewone capaciteiten.
In 1955 kwam een einde aan dit zeer vruchtbare leven dat ongetwijfeld aanmerkelijk werd bekort door de vele inspanningen en de zorg voor het welzijn van zijn landgenoten.
Herman Derk Louwes heeft eveneens de landbouw onder zeer moeilijke omstandigheden gediend. Na enige jaren lid van het dagelijks- en hoofdbestuur van de Groninger Mij. voor Landbouw te zijn geweest, was hij van 1930—1947 voorzitter van deze Mij, van 1938—1950 voorzitter van het K.N.L.C.; van 1945—1955 voorzitter van de Stichting van de Landbouw; van 1954—1960 voorzitter van de Nat. Coöp. Raad; van 1946—1960 eveneens voorzitter van het Centraal Bureau. Naast vele andere bestuursfuncties vermelden wij nog dat hij van 1933—1937 lid was van de Tweede Kamer en van 1950—1960 lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Van hem getuigde oud-minister Deckers reeds in 1936 bij het 100-jarig bestaan van de Gron. Mij. voor Landbouw,
dat hij de man was van de drie catheders: voorganger in godsdienstige bijeenkomsten, volksvertegenwoordiger en voorman in het landbouwverenigingsleven.
Sedertdien zijn 24 jaar verlopen, waarin hij met onverflauwde werkzaamheid slechts voor één doel heeft gestreden: de verheffing, zowel cultureel als materieel, van het Nederlandse platteland.
Bij zijn aftreden heeft de Groninger Mij. v. Landbouw een boek uitgegeven dat een overzicht bevat van zijn werk onder de titel: Redevoeringen H. D. Louwes 1930—1947.
Men zou er een tweede deel aan toe kunnen voegen.
Met dit alles is het gedenkboek van de heer Van Weerden over de Westpolder en zijn bewoners een goed gedocumenteerd boek dat men graag in vele handen zou zien.
Er is moeilijk een tweede poldergemeenschap in ons land aan te wijzen, waarvan zoveel initiatief en leiding is uitgegaan.
Moge een volgend geslacht deze traditie met ere voortzetten.
Want in de toekomstige Europese gemeenschap zal Nederland zich slechts een behoorlijke plaats kunnen verzekeren door staatslieden met grote capaciteiten zoals wij ze in de Westpolder hebben ontmoet.
J.N.
___________________________________________________________
Boerderij Torum gebouwd door R. E. Torringa na de inpoldering van de Westpolder in 1877, bewoond van 1822—1906 door Derk Roelofs Mansholt, vader van Theda en Lambertus Helprig, grootvader van de oud-minister dr. Sicco Leendert Mansholt die in 1908 op Torum is geboren. Op Torum werkte ook dr. J. R. Mansholt. ]
Boerderij Nieuw-Midhuizen in de Westpolder, gebouwd door W. L. Dijkhuis en door hem bewoond van 1875—1880; van 1880—1920 bewoond door Hendrik Jan Louwes; van 1920—1955 door zijn zoon Herman Derk en nadien door ir. Hendrik Jan Louwes.
H. D. en S. L. Louwes zijn op deze boerderij geboren.
foto’s
___________________________________________________________

Derk Roelofs Mansholt (1842-1921)
Theda Mansholt (1879-1956)
Dr. Sicco Leendert Mansholt (geb. 1908)

H. D. Louwes (1893-1960)
H. J. Louwes (1861-1939)
Ir. S. L. Louwes (1889-1953)
| ___________________________________________________________ |
Naar Gebroeders Louwes
1960 Gedenkboek “De Westpolder” geschreven door meester J. S. van Weerden