22-12-1928: L. H. Mansholt | Electra – een mislukking?

___________________________________________________________

21-12-1928 Nieuwsblad van het Noorden, vrijdag
Een uitvoerig artikel van den heer L. H. Mansholt, lid van Ged. Staten, over „Electra” zullen wij morgen plaatsen, omdat het ons te laat voor het blad van heden bereikte.

22-12-1928 Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag
„Electra” – een mislukking?

De vraag is in een der afdeelingsvergaderingen der Staten gesteld, en de spreker was geneigd ze bevestigend te beantwoorden.
We lezen in het verslag uitingen als deze:
Thans blijkt dat het electrisch gemaal bij W. en N.W. wind de noodtoestanden evenmin aan kan als het oude sijsteem van afstrooming“.
Als „Electra” inderdaad is gebouwd, om de moeilijke toestanden baas te worden, is het woord „mislukking” niet onjuist“.
„Gaarne had spr. ook licht over het vermoeden, dat men wellicht zou moeten overgaan tot een buitendijksch gemaal naar het voorbeeld van Tacozijl.”
Men ziet: een vernietigende critiek — indien ze juist was. In de afdeeling reeds is de critiek van de zijde van Gedeputeerde Staten geheel ongegrond genoemd. Met nadruk is er op gewezen dat „Electra” volkomen aan de verwachtingen heeft beantwoord.
Tegen de verwachting is in openbare zitting op deze kwestie niet terug gekomen door het lid der Staten, dat in de afdeelingen zich in zoo scherpe bewoordingen over „Electra” heeft uitgelaten.
Was dit wèl geschied, dan zou mijnerzijds getracht zijn — aan de hand van gegevens, mij door den provincialen waterstaat verstrekt — aan te toonen hoe onjuist en onbillijk over de resultaten van het waterschap „Electra” wordt geoordeeld.
Het lijkt mij gewenscht door publicatie van het volgende mede te werken tot het doen verdwijnen van verkeerde voorstellingen, tot het tegengaan van legenden die zich blijkbaar bezig zijn te vormen.
Dit lijkt mij daarom van belang, omdat het reeds is voorgekomen, dat men zich — bij zijn verzet tegen pogingen om tot boezembemaling te komen van andere groote waterschappen — beriep op de „slechte” resultaten met „Electra” opgedaan.
En ondoordachte uitingen in de Staten, als boven geciteerd, kunnen dit vormen van legenden slechts bevorderen. Met volslagen gemis aan kennis van de zaak, waarover men schrijft en spreekt, worden lichtvaardige conclusies getrokken en een oordeel uitgesproken over de wijze van bemaling van „Electra” en over haar ontwerpers even onjuist als onredelijk.
„Electra” zou den waterstaatstoestand van „Hunsingo” en „Westerkwartier” niet belangrijk hebben verbeterd?
Laat ons zien hoe vroeger — vóór „Electra” werkte — de toestand was.
Men vergeet zou gauw!
In genoemde waterschappen steeg bij veel regen het water geregeld belangrijk en vaak tot bijna 1 Meter boven peil.
Dat het water niet belangrijk hooger steeg was een gevolg hiervan dat tal van boezemlanden dan onderliepen en dus als bergruimte dienden.

In de twintig jaren (winterhalfjaren) vóór de bemaling bestond steeg het water:
boven 0.50 M. 776 dagen
boven 0.70 M. 183 dagen
boven 0.90 M. 11 dagen

In deze zelfde verhouding had in de periode dat „Electra” werkt (8 ½ seizoen) het water zonder bemaling moeten stijgen:
boven 0.50 M. 325 dagen
boven 0.70 M. 76 dagen
boven 0.90 M. 4 dagen

En wat is inderdaad het geval geweest?
Het water steeg in werkelijkheid in deze 8 ½ jaar slechts 32 keer boven 0.50 M., terwijl een stand van + 0.70 M. nimmer is bereikt.l)
Nu zou men kunnen zeggen: dit kan gelegen hebben aan de omstandigheid, dat in de 20-jarige periode toevallig veel regen viel en daarna weinig.
Ook die veronderstelling is onjuist.
Nemen we toch de waterstanden van een groot waterschap, dat in geen der beide periodes boezembemaling had — b.v. Duurswold — dan blijkt dat daar in de periode 1900 — 1920 het water steeg:

+ 0.50 tot + 0.70 M. 1384 dagen
+ 0.70 tot + 0.90 M. 697 dagen
+ 0.90 tot + 1.00 M. 198 dagen
hooger dan 1.00 M. 68 dagen

hetgeen in de volgende periode van 8 ½ jaar bij eenzelfden regenval de volgende waterstanden tengevolge zou moeten hebben gehad:

+ 0.50 tot + 0.70 M. 580 dagen
+ 0.70 tot + 0.90 M. 290 dagen
+ 0.90 tot + 1.00 M. 83 dagen
hooger dan 1.00 M. 28 dagen
terwijl in werkelijkheid de stand in die jaren was:

+ 0.50 tot + 0.70 M. 387 dagen
+ 0.70 tot + 0.90 M. 143 dagen
+ 0.90 tot + 1-00 M. 66 dagen
hooger dan 1.00 M. 44 dagen

Deze cijfers wijzen allerminst op een droge periode. De zéér hooge waterstanden kwamen zelfs veelvuldiger voor, — mede zeker een gevolg van betere bemaling der polders, doch diezelfde factor werkte in „Electra” ook.

Uit de gegeven cijfers mag dus ongetwijfeld de conclusie worden getrokken, dat sinds de werking van „Electra” het aantal keeren, dat middelmatig hooge waterstanden voorkomen, tienmaal geringer is geweest dan te voren en dat zeer hooge waterstanden in ‘t geheel met meer voorkomen. En daarbij bedenke men ook, dat de vroeger voorkomende langdurige hooge waterstanden in ‘t voorjaar, die vooral voor den landbouw zoo schadelijk zijn, thans tot het verleden behooren.

Heeft „Electra” aan de verwachtingen beantwoord?
Ter beantwoording van deze vraag is het noodig, na te gaan welke die verwachtingen waren. Blijkens de stukken wenschte men een boezembemaling, waardoor werd verkregen, dat in den regel geen hoogere waterstanden voorkwamen dan + 0.50 M. In buitengewoon ongunstige gevallen zou in overschrijding worden berust. Het is zeer de moeite waard, nog eens te lezen wat de Lauwerzee-commissie van 1904 hierover zegt.

Ik citeer blz. 110 van haar rapport:
„Nu is het niet geoorloofd om een plan van verbetering van den waterstaatkundigen toestand te baseeren op een zóó zeldzaam geval. (Bedoeld wordt een regenval van 45 m.M. in 3 dagen. Dit is toevallig de hoeveelheid die viel op 24, 25 en 26 Nov. j.l. — M).
„Een dergelijk plan zou op economische gronden volstrekt verwerpelijk zijn. Een waterbezwaar van ongeveer 6 millioen M³ per dag (wat voor het circa 94000 H-A. groote bemalingsgebied neerkomt op 6.4 mM.), komt evenwel meermalen voor, zoodat daarmede wel rekening zal zijn te houden.”

In zijn rapport van 28 Juli 1916 sloot de Hoofdingenieur van den provincialen waterstaat zich daarbij geheel aan.
We vinden daarin vermeld:
„Den eisch te stellen, dat deze stand (+ 0.50 M.) onder alle omstandigheden, dus ook onder de ongunstigste combinatie van langdurige hooge zeestanden en groot waterbezwaar niet overschreden wordt, zou tot ongemotiveerde kostenopdrijving leiden.”

De ambtsvoorganger van den tegenwoordigen hoofdingenieur had zijn berekening eveneens gebaseerd op de ongunstige periode van Januari/Februari 1910 niet een maximalen regenval van 20 m.M. in 3 etmalen. Bij de uitvoering Is het vermogen van het gemaal in vergelijking met het vorenbedoeld ontwerp vergroot en gebracht op rond 3000 kub. M. per minuut (overeenkomende met 4.6 m.M. per etmaal over 94000 H.A.) en bij een opvoerhoogte voor den bergboezem van + 1.75 M. Voorts werd daarbij direct de onderbouw voor vijf pompen in ‘t plan opgenomen.
Een vierde pomp is thans geplaatst, waarmee de waterverplaatsing is gestegen tot 6.1 m.M. per etmaal en een opmaling tot 2.25 M. is mogelijk gemaakt.

Nadrukkelijk zij hier opgemerkt, dat de bemalingsinrichting heeft getoond, berekend te zijn voor een waterverplaatsing als werd verwacht.
Men heeft, zooals uit de in den aanvang gegeven cijfers blijkt, sinds de inwerking-stelling te Gaarkeuken nog ruim 30 keeren een waterstand geconstateerd van + 0.50 tot minder dan 0.70 M. Men kon dit, krachtens den opzet, verwachten.
Men nam er aanvankelijk genoegen mee om de installatiekosten niet te hoog op te drijven, maar hield de mogelijkheid tot vergrooting open.

Thans stelt men de eischen hooger en besloot tot het aanbrengen van een vierde pomp, doch uit het voorgaande blijkt toch wel overtuigend dat „Electra” geheel aan de verwachtingen heeft beantwoord.

Zou men den eisch willen stellen, dat een stand van + 0.50 M. nimmer wordt overschreden, zelfs niet bij een regenval zooals die eind November plaats vond, dan zouden (gelet op de bergruimte in den boezem van slechts 5.6 m.M. regenval tusschen de peilen van + 0.2 en + 0.5) hiervoor niet vier, doch vijftien pompen noodig zijn geweest, terwijl tegen stormvloedhoogte zou moeten worden opgemalen ‘t geen een buitengewoon veel sterkere aandrijving zou hebben vereischt, welke bovendien normaal met ongunstig rendement zou hebben gewerkt. En dan nog zouden de verder van ’t gemaal verwijderde streken, zooals ‘t Zuidelijk Westerkwartier overlast van water hebben gehad, omdat de toevoerkanalen op zoo’n reusachtig waterverzet op verre na niet zijn berekend.

Waren nu inderdaad eind November de omstandigheden buitengewoon ongunstig? Ongetwijfeld.
Op 24, 25 en 26 November viel 45 m.M. regen, van 23 — 30 November 80 m.M.
Deze abnormale regenval ging gepaard met zeer hooge ebstanden. Twee ebben bleven zelfs boven het maalpeil! — één kwam er slechts 20 c.M. beneden.

Hierbij kwam, dat wegens stormschade aan de nieuw gereed gemaakte bergboezemkaden tijdens den storm niet tot volle hoogte kon worden opgemalen, en men is niet bij een waterstand van + 20 c.M. begonnen te malen, zooals gebruikelijk is, doch pas toen de stand van + 37 c.M. was bereikt, vandaar dat in de eerste drie etmalen van deze regenperiode slechts 20 maaluren zijn bereikt. Men had daarvoor zijn goede redenen: men verwachtte o.a. gunstige ebstanden in verband met het springtij.
Men ziet evenwel dat noch de toevallige omstandigheid van het tijdelijk minder bestand zijn der dijken, noch het later beginnen te malen afbreuk doen aan de waarde van het gekozen bemalingssijsteem en de capaciteit daarvan.

Een eenvoudige berekening toont aan dat ook bij de abnormale regenperiode van eind November onder zeer ongunstige omstandigheden een waterstand van + 0.50 M. niet bereikt zou zijn, indien men bij den aanvang dier regenperiode had kunnen beginnen te malen met vier pompen tot een stand in den bergboezem van + 2.25 M.

Wil dit nu zeggen dat men voortaan in het geheele gebied van „Electra” geen overlast van water meer zal ondervinden?
Neen
. Op 4 December was de stand bij Electra + 4 c.M. en bij Balktil² + 68 c.M.;

op 5 December bij Electra -f 5 c.M. en bij Balktil + 57 cM.; op 6 December bij Electra 4- 14 cM. en bij Balktil + 49 cM.

„Electra” moest op dezen dag stoppen wegens gebrek aan water, terwijl de stand in ‘t Zuideijk Westerkwartier nog ongeveer ½ Meter boven peil was.
Een en ander wijst op een onvoldoenden toevoer van water naar het gemaal, doch ook hier is het duidelijk, dat dit niet aan de bemalingslnrichting is te wijten. Ongetwijfeld moeten dan ook de zeer hooge waterstanden ln enkele deelen van het gebied van „Electra” waarover men nu ach en wee roept, niet geweten worden aan de bemalingsinrichting, doch de fout zit in het onvoldoende afstroomingsvermogen der toevoerkanalen en watergangen.

De vraag van het Statenlid, of misschien overgegaan zou moeten worden tot het stichten van een gemaal aan zee, is met het voorgaande wel beantwoord. Ik kan trouwens niet aannemen dat deze vraag als ernstig was bedoeld.

De plaats van het gemaal is destijds nauwgezet overwogen. De besparing op energiegebruik te Lammerburen bereikbaar, de ongunstige terreinsgesteldheid om te Zoutkamp een gemaal aan zee te stichten, de daaraan verbonden bezwaren met het oog op stormgevaar op dit zeer bloot gestelde dijksvak, zoowel bij de uitvoering als daarna; als eindelijk het belang van de beschikking over een spuigelegenheïd voor de buitengeul moesten ook naar het oordeel van den tegenwoordigen Hoofdingenieur het plan van zijn ambtsvoorganger doen verkiezen boven eene uitvoering direct aan zee. Redenen om die keuze te betreuren zijn er niet; men vergete niet, dat ook bij plaatsing aan zee men om der kosten wille het gemaal toch niet zoo had ingericht dat het ook bij stormvloed had kunnen doorwerken. Ook voor Tacoziji geschiedde zulks niet. Daar werd 1.6 M. + N. A. P. als hoogste zeestand aangehouden waarbij het gemaal nog zou moeten werken.

Ik hoop dat het voorgaande er toe zal meewerken, dat men zich omtrent de werking van het gemaal van „Electra” een gegrond oordeel kan vormen.

Dit oordeel kan niet anders dan gunstig zijn. Vooraanstaande mannen in ons waterschapswezen uit „Hunsingo” en „Westerkwartier” hebben in de hoogst moeilijke oorlogsjaren de Ingelanden dier waterschappen weten te overtuigen van de wenschelijkheid van boezembemaling. Samenwerkende met, en gesteund door de deskundigen van den provincialen waterstaat is een werk tot stand gebracht nuttig voor de streek, — een werk waarop Nederland trotsch kan zijn.

In andere gebieden van onze provincie ondervindt de landbouw van onvoldoende ontwatering in niet mindere mate dan vroeger in „Electra” de nadeelige gevolgen.
In het gebied van „Electra” zou thans geen enkele landbouwer, die de waarde van het goed beheerschen van den waterstand kan beoordeelen, de boezembemaling weer willen missen.
Het is naar mijn meening aan geen twijrel onderhevig dat ook een boezembemaling in de waterschappen „Duurswold” en „Oldambt”, waarvan de kosten met rente en afschrijving op ongeveer f 1.80 per jaar en per H.A. zijn berekend, dubbel en dwars zijn rente zal opbrengen in den vorm van een hooger productievermogen der gronden. Alléén door boezembemaling zullen in deze waterschappen de talrijke polderbemalingen tot hun recht kunnen komen.

Men neme een voorbeeld aan „Electra”!

L. H. MANSHOLT. Glimmen, 20 December 1928.

1 Peilschaalwaarnemingen te Gaarkeuken,.
2 Zuidelijk Westerkwartier.

___________________________________________________________

Naar 1928 en 1929 “Electra een mislukking?”