___________________________________________________________ |
21-06-1892 Leeuwarder Courant, dinsdag
VERTREK VAN H. H. M. M. DE KONINGINNEN. GEWIJZIGDE ROUTE.
Van het Paleis, door de St. Jacobstraat, langs den Wirdumerdijk, Willemskade (Noordzijde), over de Prins Hendriksbrug, Sophialaan, naar het Station.
De Burgemeester van Leeuwarden,
van HARINXMA.
De Koninginnen in Friesland.
Het diner, eergisteren namiddag in de raadzaal van het Stadhuis, der Koninginnen door de Staten van Friesland, namens de Provincie, aangeboden, werd, behalve door al de dames en heeren van het gevolg van H.H. M.M., bijgewoond door enkele hooggeplaatste ambtenaren van Staat en Provincie en de leden van het Dagelijksch bestuur der gemeente. De zaal, ofschoon op zich zelve reeds een sieraad, was even prachtig als smaakvol gedrapeerd. Dit werk was opgedragen geworden aan den heer Fischer (firma gebroeders Langemeijer); de fraaie uitvoering was geschied door den decorateur, den heer J. J. Slauerhof. Een rijkdom van heestergewassen, planten en bloemen was geleverd en gerangschikt door den oplichter der stedelijke plantsoenen, den heer R. J. Bosma. Alles te zamen vormde een schoon geheel; het was der Koninginnen aan te zien, dat het indruk op haar maakte. Kon het ook anders, waar zij, om niet te spreken van het portret van „onze Marijke mui”, vóór zich hadden de levensgroote afbeeldsels van Neêrlands drie Koningen, Willem I, Willem. II en Willem III. ?
Aan den disch sprak het oudste lid van Ged. Staten, de heer M. Kingma Hz., Staatsraad in buitengewonen dienst, den volgenden toast uit:
„ Mevrouw ! Geëerbiedigde Koningin-Regentes !
Het zij mij vergund, met een kort, eenvoudig woord, Uwer Majesteit der Staten van deze provincie oprechte erkentelijkheid te betuigen voor de eer, die ons gewest en zijne ingezetenen genieten, door het bezoek Uwer Majesteit en Uwer Majesteit dochter, Koningin Wilhelmina.
Wij vleien ons, dat de blijken van eerbied, aanhankelijkheid en liefde, door de ingezetenen, naar wij meenen, in ruime mate betoond, Uwer Majesteit het bewijs zullen opleveren, dat de eeuwenoude band tusschen het roemrijk Stamhuis van Oranje-Nassau en Nederland, in het algemeen, en Friesland, in het bijzonder, nog onverminderd bestaat.
Hoogstvereerend was het den Staten dezer provincie, dat Uwe Majesteit en Hoogstderzelver dochter, Koningin Wilhelmina, dezen feestmaaltijd met Uwer Majesteiten tegenwoordigheid hebben vereerd. Ook daarvoor onzen oprechten dank.
Vóor dat ik eindig, veroorlove Uwe Majesteit mij nog, den wensch uit te spreken, dat Uwer Majesteits-Regeering steeds voorspoedig moge zijn en in alle opzichten rijke vruchten moge opleveren.
Mijne heeren, mede-leden der Staten, ik heb gemeend, bij deze plechtige gelegenheid uit uw aller naam te mogen spreken, en vlei mij, dat ik op uwe instemming kan rekenen. Ik stel u daarom voor, met mij dit glas te drinken op het welzij van Hare Majesteit de Koningin-Regentes des Rijks, en met mij uit te roepen:
“Leve de Koningin-Regentes.”
De Koningin-Regentes antwoordde als volgt:
„Mijne Heeren!
Het is mij een hoogst aangename plicht, u allen vriendelijk dank te zeggen voor onze ontvangst in uw midden, en voor het feestmaal, dat de Provinciale Staten van Friesland ter eere van mijne Dochter en mij hebben aangericht. Ik beschouw het als een voorrecht, dat wij de gasten kunnen zijn der vertegenwoordigers van een gewest, dat in ons Vaderland eene zoo belangrijke plaats inneemt.
Ik weet hoezeer de aloude band tusschen Oranje en Friesland door u allen wordt in eere gehouden, en dat de blijken van aanhankelijkheid en liefde, waarmede de Koningin en ik door Frieslands bevolking worden ontvangen, voortkomen uit het hart, daarvan ben ik wel overtuigd.
Ik dank u, mijnheer Kingma, voor de woorden, door u, als oudste lid der Staten, mij toegesproken, en u allen, mijne heeren, voor de hartelijke wijze, waarop gij daarmede hebt ingestemd.
Ik geef u de verzekering, dat als Regentas van het Koninkrijk de belangen van Frieslands bevolking mij ernstig ter harte gaan, en dat ik mij ten allen tijde gelukkig zal achten, indien het mij gegeven mag zijn, die belangen te bevorderen.
Ook uwe medewerking, ook uwe toewijding, zijn daarvoor in de eerste plaats onmisbaar. Oprecht is dan ook mijn wensch, dat uwe werkzaamheden in ruime mate mogen gezegend zijn en mogen strekken tot heil van het gewest, door u vertegenwoordigd.
Ik drink op het welzijn, den bloei en den voorspoed van de provincie Friesland.”
Een ander lid van Ged. Staten, de heer J. van Loon Jz., die tijdens het bezoek van Koning Willem III in 1873 meer dan eens het voorrecht mocht hebben, zich voor Z M. in de Friesche taal te ontboezemen, deed dit ten slotte ook thans in die krachtige, maar tegelijk zoo liefelijk klinkende bewoordingen, waartoe zich de Friesche taal zoo bij uitnemendheid leent.
Met blijkbaar welgevallen werd zijne toespraak door de Hooge gasten aangehoord.
Wij behoeven voorzeker niet te zeggen, dat al het gesprokene door de aanwezigen met de grootste instemming werd begroet.
Na afloop van den maaltijd onderhield de Koningin-Regentes zich, in de nieuwe zaal, nog eenigen tijd allerminzaamst met bijna al de aanwezigen.
Het uur van het van gemeentewege te geven vuurwerk naderde langzamerhand. Bij massa’s stroomden de menschen naar het daarvoor bestemde groote plein vóór het Paleis van Justitie. Omstreeks 9 ½ uur kwamen de Koninginnen met haar gevolg, de Commissaris der Koningin en de burgemeester. Wij zoeken inderdaad naar woorden, om de geestdrift te beschrijven, die zich ook nu weder bij de, wij mogen gerust zeggen, tienduizenden menschen openbaarde. De Koninginnen en gevolg hadden plaats genomen in een tegenover het Paleis van Justitie opgerichte, rijk gedrapeerde en van sierlijk meublement voorziene kiosk, geplaatst op een verhoogd podium, van waar zij een geheel vrij gezicht over het plein hadden.
Het vuurwerk bestond uit een twaalftal hoofdnummers en deed in meer dan éen opzicht onzen stadgenoot, den heer J. N. Schuurmans, eere aan. O. a. was er eene decoratie ter eere van de Koningin, geflankeerd door zijstukken met gekleurde lichtkogels, en onmiddellijk daarop volgde eene decoratie, ter eere van de Koningin-Regentes, omgeven door mozaïkvuur. Het slot was eene decoratie, geflankeerd door pauwstaarten, rozetten en batterijen, in het midden waarvan het naamcijfer der Koningin schitterde. Onze jeugdige Koningin, die zeker nog niet veel vuurwerken heeft zien afsteken, was een en al aandacht en belangstelling. Het verhinderde daarom toch niet, dat zij niet ophield te groeten en met den zakdoek te wuiven als teeken van dank voor het gejuich, dat bijna onophoudelijk opging. En als het stedelijk muziekkorps en het stafmuziekkorps der infanterie, die zich bij afwisseling lieten hooren, vóór en na onze volks- en andere Vaderlandsche liederen lieten hooren en de duizenden en duizenden daarmede uit volle borst instemden, gaf het oogenblikken, die voor Dochter en Moeder beiden zeker onvergetelijk zullen blijven. Het was eene ovatie zóo feestelijk, maar, laten wij er bijvoegen, tevens zóo plechtig als wij, die in ons leven veel heb ben bijgewoond, ons niet weten te herinneren.
Het behoeft wel niet te worden gezegd, dut bij het schitterend licht der talrijke zonnen, luchtballons, lichtkogels, batterijen en niet minder door de Bengaalsche verlichting van het geheele uitgestrekte plein (*) het gezicht op de volksmassa een eigenaardig, dikwijls fantastisch schouwspel opleverde.
Om 10 ½ uur was dit no. van het feestprogramma geëindigd en terstond daarna vertrokken de Koninginnen, uitgeleid door de daverende toejuichingen der menigte. Deze verspreidde zich thans langs straten ca grachten, waar nog menige schitterende gas illuminatie was ontstoken.
De Sint Jacobstraat was weder electrisch verlicht.
(*) Meer dan eens wezen wij er op, dat dit plein nog altoos geen naam heeft. Zou er, waar deze uitgestreke ruimte Zaterdag avond, als ware het, eene zekere wijding ontving door de hulde, aan onze jeugdige Koningin door zooveel duizenden gebracht, een betere naam voor zijn te vinden dan”Wilhelminaplein”?
Om 10 ½ uur was dit no. van het feestprogramma geëindigd en terstond daarna vertrokken de Koninginnen, uitgeleid door de daverende toejuichingen der menigte. Deze verspreidde zich thans langs straten ca grachten, waar nog menige schitterende gas illuminatie was ontstoken.
De Sint Jacobstraat was weder electrisch verlicht.
Het volk juichte en jubelde en zong uit volle borst de Vaderlandsche liederen Het waren soms geheele mannenkooren. Een er van stelde zich op een der bruggen en gaf eene geheel geïmproviseerde uitvoering, die zooveel effect maakte, dat eensklaps eene diepe stilte heerschte. In de zalen van de Harmonie en van mej. de wed. van der Wielen, in het schouwburglokaal en op meer plaatsen was het een en al muziek en zang. Het was drukker dan op den druksten kermisavond. Honderden moesten terugkeeren, omdat er geen plekje meer voor hen open was. En bij dit alles, gelijk van Vrijdag morgen af, eene orde, die bewonderenswaardig was.
De Zondag riep de Vorstinnen ter kerke.
In het bedehuis dor voormalige Stadhouders, de laatste rustplaats van velen hunner, de Groote of Jacobijner kerk, waar ook Neêrlands Koningen telkens, als zij hier waren, opkwamen, zou de godsdienstoefening worden gehouden.
Te 10 uur verschenen de Koninginnen met haar gevolg, den Commissaris der Koningin en den Burgemeester. Door den presidentkerkvoogd, den heer W. J. Oosterhoff Jz., werden zij naar hunne zitplaatsen, den zoogenaamden „Koningsstoel“, geleid. In het deftig versierde gestoelte waren twee zetels geplaatst, dezelfden, waarop tal van vorstelijke personen in vroegere tijden lange jaren hadden plaats genomen.
Nadat de Koninginnen hare zetels hadden ingenomen, ving de dienst aan met het zingen van Psalm 121, vers 1. Ds. Drijber, die in zijn eigen beurt optrad, sprak naar aanleiding van Johannes 14, vers 6: „Ik ben de weg, en de waarheid en het leven ; niemand komt tot den Vader dan door Mij“, en richtte aan het slot zijner predikatie eenige treffende woorden tot de Koninginnen. Hij sprak den wensch uit, dat de band tusschen Oranje en Friesland immer nauwer en nauwer mocht worden toegehaald.
Als tusschenzang deed de gemeente Gezang 269, vers 1, hooren en aan het slot werd, nadat allen van hunne zitplaatsen waren opgerezen, der Koninginnen toegezongen Gezang 224, vers 1:
U zeegne God!
Hij steil’ U tot een zegen!
Gezegend zij Uw hoofd, Uw hart, Uw wegen,
Uw aardsch, Uw eeuwig lot!
den zang, gedicht door Louise Henriëtte van Brandenburgh, geboren Prinses van Oranje.
Na afloop van den dienst werden de Hooge kerkgangsters uitgeleid door den presidentkerkvoogd. Evenals bij de inkomst hadden ook nu de andere kerkvoogden zich in het kooreinde geschaard. Het Nieuwe Stads-Weeshuis ontving het voorgenomen bezoek der Koninginnen omstreeks 11 uur. Aan den ingang stonden 12 verpleegden. Hare Majesteiten werden ontvangen door den rentmeester en de rentmeesteres van het gesticht, den heer G. Gratama en mevrouw Albarda—Wiersma, die haar begeleidden naar de bestuurskamer, waar de overige leden van het bestuur zich bevonden. De rentmeester verzocht de Koninginnen een klein geschenk van de weezen te willen aannemen, een boekwerk, vermeldende het leven van Baljée, door wijlen den heer W. Eekhoff beschreven. De Leeuwarders kennen Baljée, en wie hem niet kent zal ouderen van dagen kunnen hooren vertellen hoe hij, de vroegere verpleegde, door inspannenden arbeid aan het einde van zijn leven een aanzienlijk vermogen had verworven, dat hij bij testament aan het weeshuis vermaakte.
De herinnering aan hem wordt bewaard door een monument op de binnenplaats van het weeshuis; de Baljéebuurt en de Baljéestraat zijn naar hem genoemd.
De Koninginnen bezichtigden het gebouw en werden in de eetzaal ontvangen door de weezen, die ten getale van 90 de volgende liederen zongen:
WELKOMSTLIED.
Vorstinnen, wier komst ons met blijdschap vervult,
Ontvangt onzen vriend’lijken groet;
Ja, heden toch treedt, schoon in rouwkleed gehuld,
Ook ’t weeskind U blij te gemoet
Aan ’t jub’lend geschater, langs straat en langs gracht,
Paart thans zich der kinderen lied,
Wij allen zijn telgen van ’t zelfde geslacht,
Dat liefde met eerbied U biedt.
Vorstinnen, gij steun en gij hope van ’t land,
God hoore genadig de beê
Der liefde, zoo vast in elks harte geplant,
Wij, kinderen, wij bidden haar meê:
„Hij zegen’ U beiden, Hij zegen’ ons Volk,
„Hij zegen’ wat groot is of kleen ,”
En dreigt ooit gevaar als een donkere wolk,
Zij ’t Land met zijn Stamhuis steeds één.
Bij de aanbieding van: -’t Leven van Baljée.
Met eerbied komen wij U biên
Een boek, dat duid’lijk U doet zien,
Een wees in al zijn daden;
ier werd ook hij,
Een wees als wij,
Met liefd’ als overladen.
Ontvang het als een huldeblijk
Van weezen uit Uw Koninkrijk,
Van weezen uit het Noorden,
Wier kinderstem, Met kracht en klem,
Zich paart aan reine accoorden.
Cornelis van der Riet en Wilhelmina Visser boden Hare Majesteiten het bovenvermelde, keurig gebonden boekwerk aan. De Koninginnen spraken beide kinderen op hartelijke wijze toe, en aardig te zien was de echt kinderlijke verrassing van de jonge Koningin, toen zij hoorde, dat het meisje haar naamgenoot was.
Onder het zingen van het Volkslied en de luide hoezee’s der kinderen verlieten de Koninginnen het gesticht.
In het Old Burger-weeshuis werden de Koninginnen door den president-voogd, den heer jhr. mr. O. de Marees van Swinderen, en de oudste voogdes, mevr. Vening—Le Maire, in de met bloemen en planten versierde vestibule ontvangen, waarna zij in de voogdijkamer werden geleid, waar de voorzitter eene korte, hartelijke toespraak tot de Hooge bezoeksters hield en uit naam der voogdij en der weezen voor het vereerend bezoek bedankte.
Daarna begaven H.H. M.M. zich in de zaal, waar de kinderen waren vereenigd en haar door Pietertje Wielinga en Cornelia Hofstra bouquetten en door IJmkje Boontje keurig gebonden tekstboekjes van de te zingen liederen werden aangeboden. De zaal was gesierd met het portret der Koningin, geè’tst door prof. Oake en door tropeeê’n van vlaggen en bloemen. Drie liederen, gezongen onder leiding van den hoofdonderwijzer, den heer J. van Dijk, luidden:
Koor.
Wij kind’ren slaan eerbiedig ’t oog
Tot aller scheps’len God omhoog,
En voor Zijn troon ter neergebogen
Stijg’ onze dank den hemel in,
Nu we onze jonge Koningin
Op Frieslands grond begroeten mogen.
Tot Hem, tot Hem stijg’ onze beê:
O Vader! geef Haar liefd’ en vree.
Meisjesstemmen.
Breng bloemen aan met frissche blaan,
Geplukt in onze weide,
Ge vindt thans bloemen overal
In bosch, op veld en heide.
En strooi ze lustig op het pad
Der jonge Koninginne;
Dan roepen haar die bloemen toe,
Hoezeer elk Haar beminne.
Koor.
De lucht weergalmt van feestgeschal;
’t Is vreugde, vreugde overal;
Het klinkt langs veld en dreven.
Het ver verschiet herhaalt het lied,
’t Is alles vreugd en leven.
Slotkoor.
U, Vorstin, zij lof gebracht !
Ook door onze weeshuiszalen
Klinke steeds met volle kracht:
Lof en oer zij U gebracht!
H.H. M.M. bezochten vervolgens een paar vertrekken, o.a. een slaapvertrek der meisjes. Op verzoek van voogden werd door de Koninginnen eene oorkonde, als aandenken van haar bezoek, geteekend.
Terwijl de kinderen inmiddels in gang en vertrekken waren geschaard, verlieten de Koninginnen, met bloemen bestrooid door Henderine Zuidema en Albertine Pater, de inrichting, waarover zij in zeer waardeerende woorden hare ingenomenheid betuigden.
Te ongeveer 12 uur kwam de Koninklijke stoet bij het Friesch Museum aan.
In de vestibule, waar de leden van het bestuur van het Friesch Genootschap geschaard stonden, werden Hare Majesteiten door den voorzitter, den heer mr. J. Dirks, verwelkomd en in de bestuurskamer geleid, waar zij op de voor haar bestemde zetels plaats namen. Nadat de voorzitter de leden des bestuurs aan H.H. M.M. had voorgesteld, hield hij eene korte, kernachtige toespraak, waarin hij onder meer er op wees, dat H.H. M.M. op dit oogenblik mochten denken aan het bekende woord: „Où peut- on être mieux, qu’au sein de sa familie”, met het oog op de talrijke kostbare portretten van het Vorstengeslacht Oranje, welke de wanden der bestuurskamer bedekken. Toen de voorzitter had geëindigd, verzocht de Koningin-Regentes hem, de onderscheidene portretten te willen verklaren.
Terwijl de voorzitter dit deed, deelde hij mede, dat hij heden juist zijn 81sten verjaardag vierde, en dat hij in zijne jeugd nog Prinses Wilhelmina, de echtgenoot van Prins Willem V, de betovergrootmoeder onzer thans hier aanwezige jeugdige Koningin, met eigen oogen had aanschouwd. Deze mededeeling van den ouden, maar steeds wakkeren voorzitter werd door H.H. M.M. met groote belangstelling aangehoord.
Thans ving de tocht door het gebouw aan, waarbij de Koningin-Regentes werd vergezeld door den voorzitter, terwijl jhr. mr. F. J. J. van Eijsinga der Koningin tot geleider strekte, gevolgd door de overige bestuursleden, den Commissaris der Koningin, den Burgemeester en de leden der Hofhouding. Achtereenvolgens werden de zoogenoemde terpenkamer, de zilverkamer en de onderscheiden vertrekken in het oude gedeelte van het gebouw bezichtigd, waar vooral ook de Hindelooper kamer in hooge mate de aandacht van H.H. M.M. trok. Het nieuwe gebouw, dat op dezen dag werd ingewijd en geopend, werd vervolgens door H.H. M.M., in oogenschouw genomen. Eerst het zeer uitgebreide en smaakvol ingerichte prentkabinet, daarna het glanspunt van het nieuwe gebouw, de indrukwekkende fraaie schilderijenzaal. In deze zaal werden H.H. M.M. opgewacht door de heeren P. J. Suringar, T. en G. Gratama, mr. Horat Albarda, mr. baron R van Harinxma thoe Slooten, van Beetsterzwaag, en mej. H. G. Matthijssen, die met onvolprezen bereidwilligheid een gedeelte hunner kunstschatten ter expositie hadden ingezonden en om die reden door het bestuur van het Museum waren uitgenoodigd, hier aan de Koninginnen te worden voorgesteld.
Door mej. Matthijssen werden aan H.H. M.M. bouquetten aangeboden. Nadat H.H. M.M. met de meeste aandacht en belangstelling de buitengewoon schoone tentoonstelling bezichtigd en, op verlangen van de Koningin, ook nog de Molkwerumer kamer in oogenschouw genomen hadden, traden de Vorstinnen nogmaals de zilverkamer binnen, waar zij, op verzoek van den voorzitter, Hare namen teekenden in het daartoe gereed gelegde vreemdelingenboek.
De Koninginnen namen afscheid met de Verzekering, dat zij gaarne langer zouden zijn gebleven, indien er slechts meer tijd ware geweest.
De voortdurende regenbuien dreigden de matinee in den Prinsentuin te doen mislukken.
De regen viel bij stroomen en de lucht bleef donker.
Toch was te drie uur de tuin overal zoo dicht mogelijk bezet. Gewapend met parapluien en met een dosis lofwaardige berusting, zaten de menschen hier, doch nauwelijks was de klok van drieën koud, of de wolkenmassa stoof uiteen en de zon schoot haar gulden stralen neer. De aanblik was verrassend. De regenschermen werden dicht gevouwen en da zwaar beproefde feestgenooten herademden. En pas was de Oranjezon door de dichte nevelen heengebroken, of de Koninginnen betraden het Paviljoen, kort geleden, ook met het oog op het verwachte Vorstelijk bezoek, geheel gerestaureerd. De door de firma Gebr. Langemeijer keurig gestoffeerde, van alle zijden zichtbare ruimte, bood een verrassenden aanblik. De Koninginnen weiden ontvangen door het Dagelijksch bestuur der gemeente. Bij de aankomst werden haar door de jonge juffrouwen Henriette Mulder en Sophie Duparc bouquetten en door de jonge juffrouwen Sanne Meijer en Rika de Koe een exemplaar van het door den heer L. G. L. Hoekstein fraai gedrukte programma aangeboden.
Het sprak van zelf, dat de drassige bodem de voorgenomen wandeling der Vorstinnen niet toeliet, maar het grootsche défilé van de massa’s, die in de meest voorbeeldige orde der Koninginnen hunne hulde brachten, was treffend, en, hoezeer dit huldebetoon uit den aard der zaak voor het lieftallige Koningskind eenigszins vermoeiend zal zijn geweest, te waardeeren was het in hooge mate, dat aan die spontane uiting van hulde der jubelende schare geen enkele hinderpaal werd in den weg gesteld.
Wij behoeven zeker niet te zeggen, dat de Koningin aller harten won, de sympathie van allen bezit zij reeds. Zooals zij daar zat, lieftallig groetende, wuivende met den zakdoek en toch zoo echt kinderlijk, moest ieders indruk groot zijn van die jonge Vorstin, die, onder de leiding eener verstandige moeder, belooft te worden eene waardige draagster van het hoogste gezag in den Staat, en die, als spruit van het aan onze Landen door de historie verknochte Stamhuis van Oranje-Nassau den besten waarborg biedt, dat nimmer onzalige twisten over de hoogste macht in den Staat de rust en den vrede in Ons vrije Nederland zullen verstoren.
Nimmer bleek ons zoo duidelijk de ingewortelde liefde van ons volk voor Oranje dan gisteren namiddag.
De heer H. de Jong voerde de leden van zijn orkest, bij deze gelegenheid eenigszins versterkt, met opgewektheid aan. Wat wilskracht en bovenal geestdrift vermag, bewees hij. De uitvoering van het met veel smaak gekozen programma was inderdaad uitnemend. Slechts éen stem werd er over gehoord. Laat ons deze gelegenheid aangrijpen om als ons oordeel van den door den heer de Jong gecomponeerden, der Koninginnen aangeboden Feestmarsch te getuigen, dat de toonzettingen, vooral van het trio, bijzonder verdienstelijk zijn en flink klinken. Op verlangen der Koningin-Regentes werd het door hem voor orkest gearrangeerde lied „Oranje” (woorden van dr. L. C. Murray Bakker, muziek van jhr. mr. I. F. van Humalda van Eijsinga) herhaald.
Te 6 ½ uur begon het diner, door den gemeenteraad, namens de stad Leeuwarden, der Koninginnen aangeboden in dezelfde, op allerlei wijze rijk getooide zaal ten Stadhuize, waar gisteren het diner van wege de Provincie werd gegeven. Behalve de burgemeester met de raadsleden, den secretaris en den ontvanger der gemeente, waren aangezeten de Commissaris der Koningin en zjjne echtgenoot, de echtgenoot van den burgemeester, de drie te Leeuwarden wonende leden van Gedeputeerde Staten (de heeren Witteveen, van Loon en mr. Bloembergen), de heer van Eijsinga, lid der Eerste Kamer, de heer Zaaijer, lid der Tweede Kamer, de generaal-majoor Musschaert, de kolonel-garnizoenscommandant, de majoorcommandant der schutterij, de voorzitters van het gerechtshof en de rechtbank en de hoofden van de parketten bij deze colleges, de directeur der registratie en domeinen, de provinciale inspecteur der belastingen, de hoofdingenieurs van den rijks- en den prov. waterstaat, de directeur van de gemeentewerken, de heeren ds. Drijber, Aukes, R. K. deken, en opperrabbijn Wagenaar on nog eenige andere genoodigden, te zamen ruim 70 couverts.
Een heerlijken aanblik loverden ook nu zaal en disch op. Al het tafelzilver was afkomstig uit het magazijn van den heer M. J. Nolet (firma H. Adama), de steel van de ijslepeltjes prijkte met het gekroonde beeld der Koningin; het porceleinen servies was van de firma I. B. de Vries & Co., antiquaren, en van den heer J. Heurich, het glaswerk was van mej. de wed. P. Fein, alles, evenals bij het diner van gisteren. De heer G. J. H. van den Bijllaardt was de leverancier van beide diners, die telkens getuigden, dat men ook in dit opzicht te Leeuwarden op de meest uitstekende wijze kan terecht komen. De prachtig uitgevoerde spijslijst was Zaterdag geleverd door de firma S. Lankhout & Co te ’s Gravenhage, gisteren door den heer G. J. Tnieme te Arnhem.
Tegen het einde van den maaltijd stelde de burgemeester den volgenden toast in:
„Wanneer aan den voet van het beeld van Maria Louise van Hessen Kassel het gemeentebestuur van Leeuwarden het zeldzame en hooge voorrecht geniet, van Uwe Majesteiten in zijn midden aan den feestdisch te zien aanzitten, dan zal ieder het gemakkelijk begrijpen, dat ons oog en ons hart zich in de eerste plaats wenden tot Uwe Majesteit de Regentes. Wij zouden het ons niet durven veroorloven, Uwer Majesteit 3 handelingen als particulier of ais Vorstin te beoordeelen, maar wij vragen Uwe Majesteit toch eerbiedig verlof, Haar de verzekering te mogen geven, dat Leeuwardens ingezetenen, met geheel het Nederlandsche volk, Uwe Majesteit hebben leeren waardeeren als Gemalin, bewonderen als Moeder, eerbiedigen als Vorstin.
Wij Leeuwarders zien met gepasten trots terug op de dagen, toen ettelijke geslachten der Stadhouders uit het Doorluchtig Huis van Oranje binnen Leeuwardens wallen, binnen Leeuwardens veste zich hebben bewogen te midden onzer voorvaderen. Maar we hebben leeren berusten in de wending van zaken, die eerst aan de Stadhouders, later aan Neêrlands Koningen een anderen zetel als residentie heeft aangewezen, omdat zonder die wending het Vaderland niet had kuunen worden, wat het thans is: het land van orde en van vrijheid.
We zijn er fier op, deel uit te maken van de Nederlandsche Natie, die alom met eerbied wordt bejegend, en we zijn er van overtuigd, dat we dat voorrecht in de eerste en voornaamste plaats hebben te danken aan den band, die, trots de eeuwen, is blijven bestaan tusschen Neêrlands volk en Oranje.
Mogen we de berichten, die tot ons kwamen, gelooven, dan heeft vóór nog slechts weinige dagen een der machtigste Souvereinen van Europa tot Uwe Majesteiten deze woorden gesproken: „In mijn huis wordt de naam van Oranje steeds vol bewondering en met eerbied genoemd.”
Welnu, die woorden van Duitschlands Keizer maakt het gemeentebestuur van Leeuwarden tot de zijne, en, in dankbare herinnering aan hetgeen Harer Majesteits Voorzaten voor het dierbaar Vaderland hebben gewrocht, gaan wij vol vertrouwen de toekomst tegemoet, omdat wij blijven eerbiedigen en blijven huldigen da jonge Telg, uit het aloude roemrijke Huis van Oranje.
Ik noodig U allen uit om met mij het welzijn te drinken van Neêrlands Koninginnen en met mij driewerf te herhalen: Leve de Koninginnen !”
De Koningin-Regentes antwoordde
„Mijnheer de Burgemeester !
Ik kan U niet genoeg danken, niet alleen voor de woorden, mij toegesproken namens den Raad der gemeente Leeuwarden, maar bovenal voor do ontvangst van de Koningin en mij in Uwe stad, eene ontvangst, die zoozeer getuigt, dat Uwe woorden de weerklank zijn en de uiting der gevoelens van warme genegenheid, die geheel Uwe bevolking mijne dochter en mij toedragen. Over éene zaak slechts moet ik mijn leedwezen uitspreken: het is daarover, dat de omstandigheden ons niet veroorloofden, ditmaal meer steden van Friesland te bezoeken, zooals wij zoo gaarne gedaan hadden. Frieslands hoofdstad echter heeft ons daarvoor ten deele schadeloos gesteld, zij heeft Frieslands bevolking te saam geroepen binnen hare muren en ons daar eene ontvangst bereid, den inwoners van Leeuwarden en den Friezen waardig.
En Gij, Mijne Heeren, hebt aan mij persoonlijk eene hulde bewezen, waarvoor ik in hooge mate gevoelig ben, door Uwe toestemming te verleenen tot de uitvoering van het voornemen, waarmede het bestuur van het St. Anthonij Gasthuis mij zoo zeer verraste. Ik herhaal, ik ben daarvoor ten uiterste gevoelig, en die hulde, mij gebracht, aanvaard ik als eene eer.
Weest verzekerd, Mijne Heeren, dat de Koningin en ik van ons eerste bezoek aan Uwe provincie en aan de oude Residentie der Oranjes de beste herinnering zullen bewaren. Dat bezoek zal ons onvergetelijk zijn.
Ik zeg allen dank, rijk en arm, oud en jong, die medewerkten in de voorbereiding en uitvoering van den luister onzer ontvangst in Leeuwarden, eene ontvangst die zich kenmerkte door voorbeeldige orde en onverflauwde geestdrift.
Van den uitmuntenden geest Uwer bevolking hebt Gij ons wèl overtuigd.
De Friezen, in het algemeen, de inwoners van Leeuwarden, in het bijzonder, hebben eene plaats veroverd in ons hart.
Moge het Uwe stad en Uwe bevolking welgaan tot in eene verre, zeer verre toekomst!”
De aanwezigen hoorden ook nu weder het gesprokene staande aan en begroetten het telkens met warme instemming en met een driewerf “Leve de Koninginnen!“
Na afloop van het diner begaven de Koninginnen zich, gevolgd door de andere aanwezigen, naar de nieuwe zaal, waar de Koningin-Regentes zich achtereenvolgens met alle aanwezigen, niemand uitgezonderd, korter of langer onderhield. De Koningin sprak ook tot menigeen een lief vriendelijk woord
Terwijl zich Zaterdag tijdens het diner de stafmuziek der infanterie liet hooren, geschieide dit gisteren door het stedelijk muziekkorps.
Omstreeks 10 uur waren de drie muziekkorpsen met de hoornblazers en tamboers der infanterie en de tamboers der schutterij op de Langepijp vereenigd tot uitvoering van eene “groote taptoe“, à I’instar van die, een jaar geleden te Amsterdam uitgevoerd tijdens het bezoek van Duitschlands Keizer. De leiding was opgedragen aan den heer J.F. Stoetz, kapelmeester van de stafmuziek der infanterie.
Hij had eer van zijn werk, van den eersten zwaren roffel tot het plechtige koraal: Wilhelmus van Nassaue (1583, oude zetting)
In weerwil dat ook nu weder duizenden menschen waren opgekomen, werd er letterlijk geen enkele wanklank vernomen. Het volk was zoo ordelijk mogelijk, zoodat de politie niets had te doen.
Evenals Zaterdag avond vermaakten ingezetenen en vreemdelingen zich nog tot laat in den nacht op tal van uitspanningsplaatsen en bewogen vele anderen zich nog lang in de op vele plaatsen opnieuw geïllumineerde straten en grachten.
Om 10 uur heden voormiddag vertrokken Hare Majesteiten per extra trein naar Sneek, tot het station door de Eerewacht uitgeleid.
De aangekondigde volksspelen op het plein vóór het Paleis van justitie namen te 1 uur een aanvang, opgeluisterd door het muziekkorps van het instructie-bataljon te Kampen, kapelmeester de heer J. F. E. Fisscher. Die spelen bestonden in: mastklimmen, vaatjeskruien, gewichten rapen, ballenspel, trekkamp, alles voor mannen of jongens, en touwtjespringen voor meisjes. De vertooningen, door de muziek uit Kampen opgeluisterd, hadden tal van menschen doen samenkomen. Er heerschte eene vroolijkheid, die het een lust was aan te zien.
Om 4 uur waren de volksspelen afgeloopen, om plaats te maken voor de gymnastiekuitvoering door de vereenigingen „Claudius Civilis“, „Friedrich Ludwich Jahn“, „Brinio” en „Bato“. onder leiding van den heer G. S. Hofstra. Bij het ter perse leggen van ons blad was de uitvoering, die eene prachtige vertooning opleverde, nog in vollen gang.
Om 6 ½ uur diner ten paleize.
De eerewacht voor het Paleis werd gisteren betrokken door eene compagnie infanterie, onder bevel van de kapt. W. J. L Wijmans en met den 1en luit H. Meijboom en den 2en luit. L. W. E. van Albada, heden door de 1e comp. van de schutterij met kapt. J. K. Jung, den 1en luit. P. Wijnne en den 2en luit. B. L C. de Haan.
Door H. M. de Koningin-weduwe, Regentes, zijn benoemd: in de orde van Oranje-Nassau de heeren mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, commissaris der Koningin, tot commandeur; mr. J. S. baron van Harinxma thoe Slooten, burgemeester, en H. Beekkerk, bewaarder der hypotheken, tot officier; J. Troelstra, oudste wethouder, A. Duparc, oudste lid van den gemeenteraad, en R. Bloembergen Ez., voorzitter van de feestcommissie, tot ridder;
in de orde van den Nederlandschen Leeuw de heer mr. T. van Hettinga Tromp, deken van de orde der advocaten en lid der Staten van Friesland, tot ridder.
Men spreekt van nog meer ridderbenoemingen, die wij echter, bij gebrek aan zekerheid, niet mededeelen.
___________________________________________________________ |
Naar 22-06-1892 (1) Leeuwarder Courant, woensdag
Naar 17 – 21 juni 1892: Verslaglegging Bezoek Koningin Wilhelmina en Emma aan Friesland