| ___________________________________________________________ |
25-07-1980 Nieuwsblad van het Noorden, vrijdag
NOORDER RONDBLIK
Koffie en kraantjeskan op expositie Verhildersum
“Koffie uit de kraantjeskan” heet de zomerexpositie die momenteel op de borg Verhildersum in Leens wordt gehouden (tot 14 september). De tentoonstelling laat een aantal kraantjeskannen zien uit verschillende periodes — in allerlei vorm en uitvoering —, fotomateriaal, instrumenten uit de koffiebranderij, een presentatie van het koffie-proeven en koffie-drinken, pakjes koffie, trommels, kortom alles wat met de bereiding van het “kopje koffie” te maken heeft. Achter de nu een beetje in de folkloristische sfeer thuishorende kraantjeskan blijkt een hele geschiedenis schuil te gaan, die overigens in ons land nog weinig onderzocht is.
De tentoonstelling op Verhildersum is een poging die geschiedenis niet te beschrijven, maar te belichten. De nieuwe conservator/beheerder van Verhildersum, Pim Reinders, wil daar graag wat over vertellen.
De thee, die overigens vaak in één adem met de koffie genoemd wordt, kwam hier eerder dan de koffie. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was de thee, inclusief de trekpot (de rode Boccaro-pot bijvoorbeeld), hier al bekend. Pas later kwam de koffie, die van oorsprong uit Ethiopië stamt. In tegenstelling tot de thee had men voor de koffie echter geen standaard bereidingsprocédé. Eerst stampte men de bonen, later werden ze in smalle Turkse molens vermalen. Pas nog weer later werd de bij ons bekende koffiemolen ontwikkeld.
Pas eind 17e eeuw deed de koffie in ons land zijn intrede in de Amsterdamse koffiehuizen, waar de elite ervan genoot. Voor de onderste lagen van de bevolking was het toen nog een veel te duur genotmiddel. En dat bleef zo tot de Franse tijd. Voor de vormgeving van de eerste koffiekannen werd teruggegrepen op de reeds bestaande gildekannen die voor de consumptie van wijn en bier werden gebruikt en waarvan de oudste te dateren tinnen kan stamt uit 1483. (De datering van kannen is erg moeilijk en wordt voor wat de koffiekannen betreft pas vergelijkenderwijs mogelijk door de aanwezigheid van zilveren kannen, die via het zilvermerk precies gedateerd kunnen worden.) ====
Op de tentoonstelling is één zilveren kraantjeskan te zien, gemaakt van Utrechts zilver en gedateerd 1752, afkomstig uit de familie Alberda van Menkema. Dit stuk is nooit eerder geëxposeerd en is in particulier bezit. Het heeft een komfoortje uit 1859, het jaar waarin het door “de kinderen van Mr. Uniko Allard Alberda, heer van Menkema, uit erkentelijkheid aan Sieuwke Hendriks Sietsema” werd gegeven. Sietsema was vermoedelijk de rentmeester van Uniko Alberda, die in 1859 was overleden.
Het is niet verwonderlijk dat men langzamerhand de potten in tin ging gieten. Het procédé voor het gieten van tin was al lang bekend. De misvatting dat het bij de kraantjeskan om iets typisch Gronings zou gaan, wordt op de tentoonstelling wel weerlegd. De kraantjeskan is gewoon noordelijk en komt ook in Drenthe en Friesland voor. Trouwens ook in Oost-Friesland, waar men de naam “Droppel-Mina” bedacht vanwege het lekken uit de kraan.
De vorm van de peer werd al vrij gauw — na een aanvankelijk konische vorm: breed van onderen, smal van boven — populair. In tegenstelling tot de platte bodem van een konische kan blijft bij de buikvormige kraantjeskan de drab onderin zitten. Dan zit je al gauw bij de peer als vormgeving van de kraantjespot. In de 18e eeuw is die peer nog kort en gedrongen van vorm, later komt de hogere vorm in zwang. Overigens: bij de tinnen kannen is de datering moeilijk, hoewel de tingieter er wél zijn merk in zet. Je kunt bijvoorbeeld wél zien dat Harm Amsing de gieter was, maar of het de huidige Groninger tingieter of diens grootvader Harm is geweest is dan de vraag.
Na de tinnen kan komt ook de koperen koffiekan in gebruik. Na de Franse tijd, dus na 1813, wordt door de industrialisatie de koffie als drank langzamerhand een massaprodukt, hoewel de allerarmsten vooral in crisistijden de surrogaat-koffie (chichorei) gebruikten, zoals die onder andere gemaakt werd op de fabriek van Musschenga aan de haven in Molenrij (Kloosterburen).
Na die Franse tijd ontstaat de Amsterdamse koffiemarkt, de Javakoffijbonen komen op de markt, de prijs wordt lager. De “armelui’s-koffiepot” wordt van blik gemaakt, met een kooltestje eronder. Deze 19e eeuwse blikken potten krijgen overigens wél een verlakking om het blik meer aanzien te geven. Dit verlakken van de kraantjespot begon eind 18e eeuw intrek te vinden als een Japanse mode. Japanse motieven waren aanvankelijk erg gewild, later kwamen daar stillevens en landschappen voor in de plaats uit de omgeving, waarin de kan gebruikt werd.
Op de expositie wordt het hele proces van het gieten en verlakken van de kannen aanschouwelijk gemaakt aan de hand van materiaal van de firma’s Amsing en Reijenga uit Groningen. Op de tentoonstelling zijn overigens ook andere kannen te zien, zoals de porceleinen (Imari) 18e eeuwse kan met een zilveren kraantje van de Groninger zilversmid Scheltens.
Aardige anekdote in verband met koffiekannen: behalve de een-loods- en twee-loods-kannen (lood is een maatje) is ook de half-loods-kan bekend, die de naam “vrijerspot” kreeg. Als een jongen en een meisje uit waren geweest en de jongen bracht het meisje thuis, dan had de moeder van de vrijster een “vrijerspotje” klaar staan, waaruit de vrijer een kop koffie kreeg alvorens alléén huiswaarts te keren. Had de moeder de “vrijerspot” versierd met een bloemtakje, dan betekende dat dat een eventueel huwelijksaanzoek door de ouders van de vrijster positief gewaardeerd werd.
Op de tentoonstelling komen ook weer de namen tot leven van de (soms verdwenen) koffiebranderijen als die van Niemeijer, Tiktak, Broekema, Jansonius, Insulinde, Albino, Lourens & Abresche, de Plantage, Hommes, Gruno, Kahrel en Smith om alleen de stad-Groningse te noemen.
Het bleek moeilijk materiaal te verzamelen. Er is veel weggegooid als onbelangrijk. Ook de oorlog deed zijn vernietigend werk. Het geëxposeerde materiaal komt letterlijk “uit alle hoeken en gaten”.
Een van de aardigste kleinere stukken op de tentoonstelling is de in 1903 gemaakte zilveren mini-koets van een “koffiebode“. De koffie, die in Groningen per schip werd aangevoerd uit Amsterdam of zelfs rechtstreeks vanuit Brazilië op het Damsterdiep, werd na gebrand te zijn verspreid door “koffiebodes”, belangrijke mensen in de branche. Zó belangrijk dat de directeur van Broekema destijds zelf koffie zette voor de bode die met de bestellingen van de klanten terugkeerde.
De tentoonstelling eindigt in onze tijd. Een van de laatste stukken is een pak surrogaat uit de oorlog. Die van Niemeijer heette “Klaroen“.
Een advertentie omschreef het produkt zo:
“Groningen, gij pracht-provincie,
wat ruikt hier de koffie goed!
Z’is het waard dat men thans inzie
dat men ’t voorbeeld volgen moet.
Geur en smaak zijn overtuigend,
lokken om het ook te doen.
Wie ze eenmaal proeft zegt juichend:
’t Fijnste kopje geeft KLAROEN.”
• De zilveren kraantjeskan van Uniko Alberda.

In 1967 was er een expositie gewijd aan tinnen voorwerpen.
In de recensies werd met geen woord gerept over de Groningse tingieters Amsing en Reijenga.
De laatste tingieter Harm Amsing had inderdaad veel oude gietvormen van zijn voorouders. Het maken van een nieuwe gietvorm was peperduur volgens hem. En je kreeg niet de garantie dat hij prettig in het gieten was.
Dus als een voorouderlijke gietvorm prettig goot waarom zou je dan een nieuwe laten maken?
Nieuwe stempels hoefde je ook niet te laten maken als jouw voornaam Harm was en jouw grootvader ook Harm heette en jouw vader Berend de stempels van zijn vader Harm niet weggooide! Je kunt als Harm ook het stempel van Berend gebruiken en andersom. Het zit hem dus niet alleen in de naam!!
Dus datering van een Amsing gietsel is niet te doen. Hooguit kun je uit de slijt- en gebruikssporen iets aflezen.
De laatste tingieter Harm Amsing had zijn gieterij onder de studentensociëteit Albertus Magnus. Nooit last gehad zei hij. Als ik kwam waren de meeste studenten net naar huis gegaan en als ik wegging waren ze er ook nog niet.
Aan de zoldering van de gieterij hing destijds een fraaie kraantjeskan. Als je daar naar vroeg dan mocht je deze kan bekijken. Amsing vroeg dan wat je er van vond. Uiteindelijk zei hij dan: “Dit is geen handgegoten kan, maar een fabriekskan. Wel heel knap gemaakt, want zelfs ik zag het pas veel later”.
Bij handgegoten kannen worden de ongelijke boven- en onderdelen horizontaal aan elkaar gesoldeerd met de ijzeren soldeerbout. Het soldeer aan de buitenkant werd daarna op de draaibank verwijderd. Aan de binnenkant werd het soldeer niet weggehaald. Bij het solderen werd aan de binnenkant een natte doek gevuld met zaagsel tegen de soldeernaad gedrukt. De afdruk van de doek haalde je niet weg, want het was maar de binnenkant!
In de fabriek werden twee gelijke helften gemaakt (geforceerd) die verticaal gesoldeerd werden. Daarna werd de soldeer aan de binnen- en buitenkant op de draaibank verwijderd en de soldeernaad werd onzichtbaar.
Toch waren er tingieters die ook het soldeer van de binnenkant verwijderden. Dat waren de “zunige” gieters volgens Amsing, want het schraapsel konden ze weer gebruiken! Ook draaiden zuinige gieters veel materiaal weg waardoor de wand van de kraankannen dunner werd.
Volgens Amsing: dunne wand en hoge prijs geeft meer winst en een slecht product! Ook voegden sommigen meer lood aan het vloeibare tin toe.
In de fabriek voegde met anti-moon toe. Anti-moon maakt het tin sterker en zou ook “tinpest” voorkomen.
“Tinpest” is het verschijnsel waarbij zuiver tin bij lage temperaturen omgezet wordt in poeder. De laatste tingietende Harm Amsing twijfelde aan de lage temperaturen. Volgens hem was het een combinatie van ouderdom, niet vaak gebruiken, slecht onderhoud, vochtige omstandigheden en lage temperaturen.
Hij gaf als advies: gebruiken, afwassen, droogmaken, wegzetten en dan weer gebruiken. Door het gebruik worden ze steeds mooier door de gebruikssporen.
Kandelaars en andere gebruiksvoorwerpen zo nu en met blanke bijenwas inwrijven geeft een mooie patina. Verder moet je kunnen horen dat het tin kraakt. Rol een ouderwets kwartje over de onderkant van het voorwerp, hou je oor er bij en je hoort het tin kraken. Kraakt het niet: ouderdom, teveel lood, anti-moon!
In vroeger jaren vond men dat tinnen keukenvoorwerpen met fijn zand geschuurd moesten worden. Dat zag er netjes en schoon uit. Na vele jaren schuren vielen de gaten er in. Dan werd het voorwerp weer door de tingieter gesmolten (= recycling!). Later werd het koperpoets met gemalen krijt.
Anderen vonden dat tinnen voorwerpen net zo moesten glimmen als zilver! Het tin werd dan glimmend gepolijst.
| ___________________________________________________________ |
In 1984 heeft de studentenvereniging Albertus Magnus ter gelegenheid van het feit dat de fa. Amsing 50 jaar letterlijk “Onder” hun pand in de Brugstraat 8 gevestigd was een boekje uitgegeven, waarin o.a een interessante beschrijving van het productieproces bij het maken van een kraantjeskan.
Op Beeldbank Groningen – zoekterm: Amsing – zijn veel afbeeldingen te vinden van het maken van een kraantjespot.
Op de site van de nederlandsetinvereniging is een beschrijving van het gieten van tinnen voorwerpen bij Amsing in de Brugstraat 8a. Het is een bewerking van een verslag dat een medewerker van het Rijksmuseum voor Volkenkunde maakte naar aanleiding van een bezoek aan de tingieterij H. Amsing te Groningen.
Naar 05-04-1957 interview Harm Amsing
Naar 10-06-1966 interview Harm Amsing
Naar 30-11-1983 interview Harm Amsing
Zilver na 50 jaar tin
14-01-1984 Nieuwsblad van het Noorden
GRONINGEN – Tingieter H. Amsing (70) uit Hoogkerk is gisteren onderscheiden met de zilveren eremedaille van de Orde van Oranje Nassau.
Amsing werkt al 50 jaar als zelfstandig tingieter in zijn kelder in de Brugstraat onder het pand van studentensoos Mutua Fides waar ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van Amsing een expositie wordt gehouden over het geslacht Amsing dat al sinds 1620 het tingietersvak uitoefent. Amsing weet ook nog niet van ophouden en produceert dagelijks vooral de tinnen koffiepotten waar veel vraag naar is. Of hij in navolging van zijn vader en grootvader doorgaat tot zijn 79ste betwijfelt Amsing echter want zijn gezondheid wordt wat minder.
Op de foto: de onderscheiding wordt uitgereikt door burgemeester H. G. Buiter. Rechts mevroww Amsing.
| ___________________________________________________________ |
03-02-1986 Nieuwsblad van het Noorden
Laatste Groninger tingieter overleden
Van een onzer verslaggevers
GRONINGEN
– De Groninger tingieter Harm Amsing is afgelopen zaterdag op 72-jarige leeftijd overleden. Amsing werkte 52 jaar in een werkkelder onder de studentensocièteit Albertus Magnus in de Brugstraat als tingieter. De afgelopen jaren was hij de laatste
tingieter in de stad Groningen.
In januari 1984 werd Amsing, die in Hoogkerk woonde, bij zijn 50-jarig jublieum als tingieter onderscheiden met de zilveren eremedaille van de Orde van Oranje Nassau.
| ___________________________________________________________ |
Naar Ommelander Museum en Verhildersum