___________________________________________________________ |
Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en Vreemde Kolonien, bijzonder betrekkelijk DE VRIJLATING DER SLAVEN. 1845. te Utrecht bij C. van der Post Jr. 1846
Adres van M. D. Teenstra aan de Tweede Kamer der Staten Generaal tot afschaffing der slavernij in de Nederlandsche koloniën.
Wij deelen hier mede het eerste verzoekschrift onzes wetens aan de Wetgevende magt hier te lande ingediend tot afschaffing van de slavernij in onze koloniën. Hetzelve is van den navolgenden inhoud:
Edelmogende Heeren!
Geeft eerbiedig te kennen de ondergeteekende M. D. TEENSTRA, eigenaar te Ulrum, Provincie Groningen, dat hij zich eenige jaren in onderscheidene Nederlandsche koloniën heeft opgehouden, en het ontmenschte, aan de slavernij verbonden, van nabij heeft gezien, en de schrikkelijke rampen,
welke onafscheidelijk aan de slavernij verbonden zijn, heeft leeren kennen; echter wil hij zich onthouden hierover in het breede uitteweiden, doch neemt de vrijheid Uw EdM. met eerbied te verwijzen naar de daarover door Suppliant geschrevene werken, als: De Negerslaven in de kolonie Suriname te Dordrecht bij H. LAGERWEIJ, en eene Bijdrage tot de ware beschouwing enz. te Amsterdam bij H. H. BINGER 1844.
Het kan Uw EDM, niet onbekend zijn, dat bij de voortduring van het schandelijke stelsel der slavernij, onze W. I. Bezittingen meer en meer in bevolking verminderen en in welvaart afnemen; dat daarentegen de Engelsche koloniën, sedert de afschaffing der slavernij, in bevolking en welvaart zijn toegenomen; zoo als Suppliant dan ook het genoegen gehad heeft zich van dit laatste te kunnen overtuigen, uit eene missieve uit Londen, in dato 15 dezer, van wege de British and foreign antislavery Society.
Suppliant,van het algemeen belang en het hoog wenschelijke van eene onmiddelijke en geheele afschaffing der slavernij, in alle onze overzeesche bezittingen overtuigd , neemt de vrijheid de materiëele en zedelijke belangen van Nederland en hare koloniën aan Uw EdM. op te dragen; in het vaste vertrouwen, dat de afschaffing der slavernij, ook in onze koloniën, met zoo weinig uitstel als mogelijk zal plaats hebben.
Ulrum 26 November 1844.
’t welk doende (get.)
M.D. Teenstra.
Op dit verzoekschrift is, door de Commissie tot de petitiën, bij monde van den Hr. STRENS, in de zitting van den 25en Februarij 1845, uitgebragt het navolgend rapport:
E. M. HEEREN!
Ik ben belast, namens de Commissie tot de verzoekschriften, Uw EdM. verslag te doen betrekkelijk een rekwest aan Uw E M. ingediend door M. D. TEENSTRA, eigenaar te Ulrum, Provincie Groningen, wonende; deze adressant geeft te kennen, dat hij zich eenige jaren in onderscheidene Nederlandsche koloniën opgehouden hebbende, al het nadeelige hetwelk de slavernij oplevert, heeft leeren kennen; hij beweert, dat ten gevolge van het bestaan der slavernij onze W. I. Bezittingen meer en meer in bevolking verminderen, terwijl de Engelsche koloniën, sedert de afschaffing der slavernij, in bevolking en welvaart hebben toegenomen.
De verzoeker verlangt dat middelen van eenen zedelijken, godsdienstigen, en vreedzamen aard tot afschaffing der slavernij in onze koloniën mogen worden genomen, waardoor hij vermeent, dat voor die landstreken een staat van geluk, voorspoed, verstandelijke en zedelijke beschaving zoude ontstaan, die men, met behoud der slavernij, niet zal kunnen verkrijgen.
Daar het onderwerp, in dit adres behandeld, van belangrijken aard is, en daar het voor de leden van deze vergadering nuttig kan wezen dit stuk nader in te zien, heeft de Commissie de eer Uw EDM. voor te stellen het onderhavig rekwest ter griffie neder te leggen.
De Tweede kamer heeft zich met de conclusiën van dit rapport vereenigd en de nederlegging van het verzoekschrift op de griffie bevolen(1)
(1) Staats Courant van 27 Februarij 1845
___________________________________________________________ |
Naar Marten Douwes Teenstra in Suriname (1828-1833)