1787 Anoniem Geschrift: den verstandigen Geert Reinders. Ik pryze zyn oogmerk en denkwyze, dat hy tegens Oproeren is

___________________________________________________________

1787; geschrift; 7 pagina’s; onbekende schrijver; onbekende drukker.
___________________________________________________________

AAN HET VOLK VAN DE PROVINCIE VAN STAD EN LANDE. 
te GRONINGEN 
En alomme te bekomen.

Ofschoon ik geen vriend ben van twistschriften en van veele der boekjes, die ‘er thans uit komen, als beoogende dikwyls niet veel goeds, en de goede zaak zulke verdediginge niet benodigd is, zo kan egter iemand, die liefde voor zyn Land heeft, wanneer men het ‘er op toelegt om de maatschappij te misleiden, en, onder een Sirenen gezang, hunnen ondergang te bewerken, niet onverschillig blyven, maar moet, als eerlyke lieden betaamd, zyne medehurgeren zoeken te onderrigten – dit is myn oogmerk, myne Landgenoten! 
U te zeggen, wie ik ben agte ik onnodig, ’t zy U genoeg, dat ik U verzekere, dat ik geboren ben in de Provincie van Stad en Lande, die dus betrekking hebbe op dit Land, dat mede alhier begoedigt ben, hebbende alzo by den welvaart van ’t zelve belang; niet hakende naar ambten, en alzo niet aan deze of gene gedagten toegedaan uit hoope van eenigen gunst.
De redenen van myn schrijven is lievde tot myn Vaderland, het weIk lagen gelegd wordt om het zelve, naar myn inzien, ongelukkig te maken: oordeel zelvs of ik gelyk hebbe, dan of ik dwale, uit myne eenvoudige redene[r]ingen. 
- Het is eene zekere waarheid, dat ik deze tyden, dat de Natie uit hare eigen oogen heeft beginnen te zien, deze Stad en Provincie tot een voorbeeld van bedaarde handelingen verstrekt hebben.
Oordeelde het Volk hunne repræsentanten te moeten verzoeken tot ’t een of ander, het geschiede met die bedaardheid, eensgezindheid, standvastigheid, dat een ieder, ja gansch Nederland, zich daar over verwonderde.
– Deze vorderingen, deze gedragingen – waren zeker het veiligste middel om tot hun oogmerk te komen – aan de eene zyde wierden niet de teugels der regering moetwillig losgerukt, noch aan de andere zyde de bedaarde Volkstem onderdrukt.
– Dit alles konde niet anders, dan de vyanden van die verbeteringen (ik zegge niet van vyanden van hun Vaderland, doordien iemant ter goede trouwe van andere gedagten kan zyn en hem daar in vry late) te doen bedagt zyn op middelen, om die gelukkige gesteldheid van zaken om ver te werpen – en den voortgang der te makene Verbeteringen konden niet beter gesteu[n]t worden, dan door tweedragt onder de Natie te maken.
– Dit eens gelukkende, was de zaak voor hun gewonnen.
Ten dien einde wierden eerst allerhande valsche gerugten verspreid – zekere personen gezogt gehaat te maken.
– Hier toe lage Huirlingen te vinden was gemakkelyk (zy zyn onder alle rangen en personen) dog dit gelukte nog niet, tot dat men eindelyk van ter zyden hoorde, dat het rapport over der Burgeren verzoek, om een plan van defensie te erlangen, zou veerdig zyn; men ontdekte daarvan deze en gene passagien. – men gaf ondershands een denkbeeld van het onredelyke, men vertelde elkanderen zotternyen, die ‘er in zouden staan, men verzekerde, dat de vrye Burgers, aIs Soldaten, zouden moeten handelen, en gehandeld worden. – dat verpligt zouden zyn te moeten exerceren. – en wat dies 
meer is – met een woord, men tragte het hatelyk te maken onder allerhande gedaanten: – de eene zei, hoe? zult gy als Soldaat optrekken, exerceren? dan zal er den stok ook wel by komen, — en dan zegt men nog, dat gy vry zyt; daar uit ziet gy, wat die, welke Uwe Volks vrienden heeten, met U voor hebben. – Oordeel zelve, myne Vrienden! of ik onwaarheid spreke – zyn ‘er niet veele onder de lezers van dit blaatje, die in hun gemoet zeggen ja, dit is ons voorgekomen.

Ik zaI U meer vragen, uit welken hoek is het zelve voort-gekomen? wie heeft zulke gerugten verspreidt ? en uit wiens mond hebt gy zulke het meest gehoord dit gezegde, dat plan strijd tegens eene vrye burgery, dat is aristocratie?
Ik zal het U beantwoorden en U zelve laten oordelen, of U hart het beaamt
– Het zyn dezulke, die geen ander uitzicht hebben, dan om de sterkste aristocratie in te voeren: dit zal ik 
betogen: Het is U allen bekend, wat moeite, over al, en 
ook hier, is gedaan, om te beletten de geregelde exercitien 
der Burgeren en Ingezetenen en wel alleen door de aristocraten. — onder alle gedaanten wierd het hatelyk gemaakt; maar 
gy alle waard te wys, en het hielp hun niet — en egter zonder dat te beletten, konnen zy runnen rol niet speelen – dit 
weeten zy uit de Hisiorien — Voor dat vaste militie, afgezonderd van ’t Volk, in Europa was opgerigt, was het volk vry – ieder burger, ieder ingezeten was verpligt, ter verdediging 
van zyn Vaderland, de wapenen op te vatten; — niemand was ‘er dus, die de onregveerdige beveelen eenens alleenheerschers of van veelen kunde uitvoeren. – Dan de Vorsten, meer ‘er op uit zynde om willekeurig te heerschen, brachten het volk in den waan, dat zy liever iets zouden geven, waar voor zy dan andere perronen zoude huuren en de Burger gerust by hunne Vrouwen en huishoudingen konden blyven: — deze gedagten streelde een ieder, en deze invoeringen was 
de ondergang van der Volkeren vryheid. — de Vorst had nu 
de magt in handen om zyne bevelen uit te voeren en den burger bleev niets over, dan zyne dwaasheid te betreuren: — 
Lees dit in de Voorrede van de Hist: van Keiser Karel de Vde 
door den Geleerden Roberzon geschreven: op die waarheid, 
dat geen burger vry kan zyn, ten zy hy de wapenen drage, 
is gegrond de Unie van Utrecht, waarin dat tot een hoofdartikel is gemaakt, en dat dit altoos is belet geworden, sterkt myn gezegde, dat het de doodsteek is voor de willekeurige 
magt; En de Haters der Vryheid zullen nimmer nalaten om 
alle hunne vermogens an te wenden om de voortgang der wapening 
te beletten, en het art: van de Unie buiten werkzaamheid te houden — en daarom, daarom alleen, wil men U dit rapport hatelyk maken — Ik voor my wil het niet verdedigen of het goed is weet ik niet; – ik heb er zoo veel verstand niet van – dit doet er ook niets toe, of er zaken in 
zyn, die beter konden zyn — geev ten dien einde Uwe bedenkingen op, – Igy hebt geene vreeze, dat gy niet gehoord zult worden, – maar myne waarschuiwing is deze, laat het 
geen middel in den hand van die zyn, die Uwe vorderingen 
met scheele oogen aanzien, om tot hun doel te komen en dat 
is te zeggen, dar er tweedragt onder U kome, dat een ieder 
met hevigheid zyn zin wil hebben – en zich late ophitzen en 
brengen tot eenen staat, waaronder gy dan eeuwig zuchten 
zult, Uwe dwaasheid te laat betreuren en Uwe overwinnaars 
zullen lachen over U ongeluk – Ik zal U, om myn gezegde 
te bevestigen, nog eenige vragen doen, ziet gy niet, hoe de 
party der aristocratie woelt in deze tyden? hoe zy thans meenen, dat hunne zaken goed beginnen te staan, ondervindt gy 
niet? dat zy U thans van vryheid spreken en zelvs toe losbandigheid willen doen over hellen, die gy weet en by ondervinding weet, dat U tot nog toe altoos tegen geweest zyn? 
en voelt gy de reden er niet van, zoude ik ook geIyk hebben, als ik U zegge, dat hun doel is tweedragt te maken, 
en het geheele plan van desensie weg te krygen? ‘er schynen reden voor myn gezegde, want waarom woelen zy, 
de omstandigheden der tyden vereischen immers veranderingen in de wetten – maar dit is te meer waar in het militaire, daar die zulke veranderingen heeft ondergaan; dus 
zich daar nacr niet te schikken en onder geen behoorlyk 
bestier te willen zyn, het zelve is, als niets te doen, wyl 
in de vereenigde en gelyke pogingen alle magt bestaat, ’t 
geen zonder orde, zonder regelen niet kan geschieden – Geloof niet, dar dat ik het plan U wil aanprysen, dit is myn oogmerk niet, schoon gy zult hooren, om my verdagt by U 
te maken, dat ik hier van beschuldigt zal worden. –
Nog tot staving myner gezegdens om u te waarschouwen 
van op U hoede te zijn zal ik een woord melden van den brief 
aan de Ommelander Boeren van G. R., deeze zal by de meeste Uwer gelezen zyn. – ik twyfele ook geenzints? of gy 
ziet door het masker heen, waar agter de schryver zich verbergt. – Wie het is is ons het zelve; wy weten thans, dat 
het den verstandigen Geert Reinders niet is, (schoon ik hem 
’er nooit mede verdagt hebbe, als schryvende goed Neerduisch en beter Styl) Ik pryze zyn oogmerk en denkwyze, dat 
hy tegens Oproeren is, dit is de top van alle ongelukken – 
Schoon Wat doorziende, schynt het wel, dat hy ze niet in de 
Ommelanden begeerd, maar zo vreemd niet is om op andere plaatzen eenige ongenoegen te zaijen.
– Ik sta toe de grondige redeneringen over den oorsprong der goederen &c. &c. dan 
de groote haat tegens de Geestelykheid, daar de Aucteur mede doortrokken schynt, voert hem tot redeneringen, die zo 
vlot niet aflopen, als die der eigendommen &c, want om te 
betoogen, dat de Predicanten in gezelschappen hunne mede 
Ingezetenen niet mogen onderrigten of met hun spreeken over 
Lands zaken!.haalt hy hun beroepbrief aan en vraagt, of daar 
in staat, dat zy zich daar mê mogen ophouden: Maar myn 
Vriend’ mag ik met een wedervraag U beantwoorden? staat 
in U diploma (zo gy eene post bekleed;) dat gy het doen 
moogt, hebt gy en ik een Acte ontvangen, die ons aanstellen,
die ons geregtigen ‘er over te spreken, over te schryven? Ik 
denk neen, en waarom doet gy het dan? zoude niet veele 
Predicanten meer betrekking, meer belang in het Vaderland 
kunnen hebben, dan gy of ik? zo ze tweespalt stigten, dan 
misdoen zy zeer, maar gy ook; brengen zy het op den Predikstoel, bezondigen zy zich, en zyn strafbaar, en wel te meer, om dat, misbruik maken van hunnen invloed en van 
Gods woord, maar doet gy dit zelvs niet in Uwen brief? 
Verdraait gy de aangehaalde plaatzen niet? dat gy het zelvs 
zouder menen, dat Uwe uitlegginge de ware is, geloof ik 
niet, gy maakt dus misbruik daar van en onder schyn van den 
heiligen Paulus te laaten spreken, ontdekt gy U voornemen, 
om, namentlyk, Uwe mede Boeren in ’t denkbeeld te brengen, dat zy geschapen zyn om te gehoorzamen. – dat altoos stil moeten zyn. – misdoet gy dan niet? Zyt gy zulk een 
yverige voorstander van de Godsdienst? zyt gy van de egtheid 
van Uwe aanhalingen overtuigd? laat uw geweten spreeken, 
en zo die U dan zegt, dat gy beter weet, pas dan de schampere gezegden op de Predicanten op U zelve toe. Gy wilt 
ook niet hebben, dat de Boeren wys moeten zyn, ja dat zy maar hunne Heeren moeten volgen en dan wilt gy hun doen 
geloven, dat zy de personen zyn, die ’t Land regeeren, hoe 
strookt dit? Gy strooit hun wat zand in de oogen, dat zich 
stlil houden, en als gy het nodig vind, kent gy hun veel magt 
toe, en schikt het U of Uwe Vrienden niet, dan moeten zy 
onderdanig zyn. Gy geevt U voor als een verstandige boer, 
waarom hebt gy zo veel geleerd? en als gy het gedaan hebt, 
mogen Uwe mede Ingezetenen dan ook niet wyzer worden? 
dog, Vriend! alle Sluitredenaars, die moeite doen om de 
Ingezetenen van een Land in het denkbeeld te brengen van 
zich niet wyzer te moeten maken, geene historien te lezen, 
meenen hun niet, maar zoeken eenige weinige in de hand te 
speelen, wam onkunde en vryheid wassen nietop denzelvden 
akker — uit vryheid, dat de grondzuil van ons gemenebest 
is, plaats hebben, dan moeten de Ingezetenen verstandig, 
kundig zyn; en wilt gy dan beletten, dan zyt gy een hater 
der vryheid, en verdiend niet inwooner van dit Land te zyn, 
dat U de kost geevt — Ik laat my niet in, of de omm: boeren 
reden tot kIagte hebben, dan niet, maar dezelve te wijIen misleiden en hun als kinderen te behandelen, doet my zeer en ik koom er opentlyk voor uit, dat ik een ieder aan 
beveele zich· wyzer te maken, te lezen, te overwegen en dan 
te zien, wie het by het regte einde heeft, en dit vinde ik allernoodzakelykst in de Ommelanden daar een ieder Erfgezeten 
kan deel hebben aan de regeringe, en dus behoorden uit hun 
eigen oogen te zien en zich niet laten begoogelen – Dan, 
myne Landgenoten ! zo ik zie, dat deze U niet onaangenaam 
is, koom ik mogelyk nog wel eens weder, dog niet anders 
dan U voor te stellen de gevaarlyke voornemens; en om ze 
U gezegd te hebben, aan U we eigene wysheid over te laten, 
of gy er gebruik van wilt maken, dan niet — zonder dat met 
eenigen meesteragtigen toon U de wet wil voorschryven, of 
met valsche redeneringen U tot het een of ander denkbeeld 
over laten — dit doet geen NeêrIander. – By een volgende zal ik mogelyk doen zien eenige Caracters, waar voor gy U te wagten hebt. — (personen zal ik U niet noemen en ik beooge ook geen, want dan zou ik een pasquil Schryver zyn, dien ik veragte) maar vind gy er deze of gene in, maakt er U gebruik van, zonder egter my te geloven, maar onderzoekt het, of het waar zy –

Ik eindige niet (gelyk ook niet begonnen ben) met een gezegde uit den Bybel – als wel weetende, dat dikwyls dan een denkbeeld geformd wordt, even 
als of men daardoor de eenvoudige menschen wil steelen 
die altoos denken, dat de Schryvers het in hun harte menen, 
’t welk zy uit den Bybel aanhalen, dan ik schryvende, voornamentlyk voor Groninger Burgers, die al te wys zyn om 
zich daar mede te laten bedotten, eindige met een rondborstige verklaringe, dat my niets meer ter harten gaat, dan 
het geluk van myne mede Burgers en Ingezetenen, en dat ik 
uit dat enige grondbeginsel dit geschreven hebbe, en mogelyk nog meer zal voortbrengen, en alzo blyve

Uwer aller genegene mede Ingezeten 
van de Prov. van Stad en Lande.
Den 20 Febr.
1787.

___________________________________________________________

Geert Reinders de Enter | Levensbeschrijving, Publicaties en Artikelen