___________________________________________________________ |
16-08-1941 Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag
LOS EN VAST
Van de week ontving ik een ansicht van een mijner getrouwen, die met vacantie in Gelderland zit. Hij herinnert mij er aan, hoe ik al meermalen in mijn rubriek gewezen heb op de slechte keuze van de maand Augustus voor de schoolvacanties, aangezien daarnaar voor de andere menschen ook hun vrije week, hun vrije weken worden vastgesteld.
Hij schrijft me o.m. „U krijgt dezen zomer weer gelijk!” Ja, dit is maar al te waar! Verleden week was inderdaad de grootste stroom „en route”, extra treinen reden er, zelfs voor het vervoer van fietsen, volgeladen booten voeren over de Zuiderzee, de stille plekjes op de Veluwe waren niet stil meer en wie er geen bed besproken had in dit mooie centrum van het land, behoefde niet op een gelegenheid voor nachtlogies te rekenen. Maar het weer was van den kook, en ….. bleef ook deze week zoodanig, dat we ons eerder in den herfst dan in den zomer waanden. En dan kan ik mij zoo levendig indenken, dat menschen, die het zoo van die ééne week moeten hebben,.die daarvoor gespaard hebben en zich misschien allerlei andere opofferingen hebben getroost, achter de glazen van een pensionnetje naar buiten kijkend en denkend aan het gemis van hun gerieflijkheden in eigen huis tot de verzuchting komen „waarom zoeken ze altijd die natte Augustusmaand voor ons uit!” Het „waarom” op vele dingen zal ons wel altijd een geheim blijven. Men heeft wel eens als oplossing willen geven: „vroeger was het zeker de mooiste maand van het jaar!”
Maar laten we niet te gemakkelijk in dergelijke problemen naspeuren, want iets dergelijks is gegroeid, heeft zich naar de omstandigheden gericht. En dan ligt het antwoord op dit „waarom” wellicht dichter bij de redeneering: “oogstmaand – vacantiemaand”.
Meer dan thans moest de jeugd vroeger de helpende hand bieden bij ’t binnenhalen van den oogst. Vacantie beteekende niet: kampeeren, maar: helpen op het land. Dit voelen wij in onze dagen weer veel beter aan. Is er niet de trek van de stadsjeugd naar de boerderijen, en hoevelen hebben hun vrije week ditmaal grootendeels besteed aan hun hoekje tuingrond, om te rooien en te plukken!
Zoo bezien is het weliswaar niet zoo gek, dat voornamelijk in deze maand de vacanties vallen. Doch als je in Juli met zomerhitte aan den arbeid bent, als je dan moet studeeren en examen doen in een temperatuur, die het normale denken reeds ondermijnt, en dan volgt de periode van rust en ontspanning, maar zonneschijn maakt plaats voor regen en wind, in plaats van een badpak draag je een gummijas, dan kan ik mij zoo levendig voorstellen, dat men in opstand komt tegen zoon onverstandige, onpraktische indeeling van den zomer.
‘k Herinner me ’t niet meer precies, maar misschien heb ik vroeger de vraag wel eens opgeworpen: „kan dit nu niet anders?” En ik hoor al iemand zeggen: „Ze veranderen tegenwoordig zooveel, kan dit er nog niet bij!” Vergete men echter niet, dat hoe men alles ook draaien wil, aan den tijd van het oogsten niet te tornen valt, tenminste niet dan tot eigen schade.
Bent u wel eens wezen kijken in de buurt van de tuinen, waar de amateur-stadskweekers thans dag aan dag hun vruchten verzamelen. Daar wordt hard gewerkt en met hoeveel plezier! Want wat is het een genoegen van eigen verbouw te eten, van eigen oogst in te maken. Ook al zijn de boontjes van de groentekar net zoo goed, de zelfgeplukte uit eigen tuin smaken lekkerder. Ze kosten immers ook niets en ….. we proeven ook fijner. De huurprijs van het hoekje grond is al lang betaald en vergeten, de zweetdruppeltjes van ons zelf tellen we niet, dus kosten de vruchten voor ons gevoelen ….. niets. Ik kwam ze tegen, de volkstuinders, achter op de fiets een dikgevulde zak en onder de arm soms ook nog wat.
Toevallig geraakte ik met een dezer in gesprek en zijn redeneering acht ik de moeite waard verder te brengen.
Kijk, zei hij, ik heb vrij, maar om er met mijn heele gezin op uit te trekken, past me niet. Nu heb ik mijn vrouw de gelegenheid gegeven met de oudsten de familie op te zoeken en ik zelf kan geen mooiere vacantie hebben, dan thuis te zijn, uit visschen te gaan en wat te tuinieren. En komt moeder de vrouw nu Zaterdag thuis, dan vindt ze de boontjes in de pot in den kelder en als ’t lukken wil een gebakken vischje in de pan. Terwijl hij afscheid nam straalde zijn gezicht reeds in het vooruitzicht van dit moment. Ook een oplossing voor de vacantieweek, en zeker niet de slechtste!
Afscheid genomen heeft thans ook mr. J. Linthorst Homan als Commissaris der Provincie, al is daarvan niet meer naar buiten gebleken dan de mededeeling van het eervol ontslag in de krant. Verleden jaar Augustus — ik herinnerde daaraan nog juist vorige week — heb ook ik, toen de heer Linthorst Homan zijn keuze gedaan had tusschen den stap in het politieke leven en het Commissariaat, mij geschaard achter de groote meerderheid, die dit vertrek voor onze provincie zeer betreurde. Immers men had nog zooveel van hem verwacht, het aangevatte organisatorische werk met een onvermoeid streven naar een zoo groot mogelijke eenheid wierp reeds mooie vruchten af en verborg rijke beloften. Maar de omstandigheden hebben andere wegen gebaand, openen misschien ook nog betere mogeiijkneden. Want wat de heer Linthorst Homan hier heeft gebouwd behoeft niet verloren te gaan, zijn werk kan worden voortgezet, aangepast zoo noodig aan nieuwe toestanden. Wordt de arbeid van de „Groninger Gemeenschap”, zijn stichting, waarin ook „Opbouw” en „Groninger Dagen” waren opgegaan, b.v. niet prachtig voortgezet in het onderbrengen van kinderen uit de zwaarstbeproefde Nederlandsche steden in de gezinnen van stad en provincie! Een wel alleszins dankbaar werk ook.
Dankbaarheid spreekt ook uit een schrijven van een deelneemster aan de rijwieltochten, uitgeschreven door de V.V.V. van Groningen, zij begint met de vraag te stellen, waarom wij, Stad-Groningers, niet veel vaker onze eigen provincie intrekken?
Wat heb ik genoten, aldus schrijfster, als het ging langs onze zoo weelderige landbouwgebieden en door onze bloeiende dorpen. Meen niet, dat Groningen zoo weinig bezienswaardigs heeft. Denk b.v. eens aan de prachtige kerken te Midwolde, Aduard, Stedum, de schelpengrot op de Nienoord te Leek, het fraaie bosch van de Fraeijlema-borg te Slochteren en, niet te vergeten, de beroemde Menkemaborgh te Uithuizen, allemaal plekjes, die bezocht worden door touristen van heinde en ver, maar door ons, Groningers, vaak over het hoofd gezien. En hoe gemakkelijk is het deze reeks interessante plaatsen nog uit te breiden met b.v. een tocht naar het oude Ter Apel met zijn beroemde kloosterkerk, naar Appingedam, om te genieten van de bijzonder mooie gezichten over het Damsterdiep langs de achterzijde der huizen, naar Zoutkamp, heen over Electra, terug langs de mooie dorpen Ulrum, Leens, Baflo, Winsum. En kent ge wel onze mooie wierdedorpjes, zoo schilderachtig gelegen temidden van de weidelanden! Al deze dingen zijn te zien, als we onze fietstochten eens een anderen kant uit maken, dan we gewooniijk doen. Werkelijk, u zult er geen spijt van hebben!
Gaarne gaf ik plaatsing aan deze ontboezeming, al heb ik reeds meermalen uit eigen ervaring in geiijken geest geschreven. Deze V.V.V.-actie verdient voortzetting, in ieder geval ln de volgende zomers, maar misschien verdient het overweging nu ook eens iets te organiseeren in den herfst of in de lente. Een fietstocht door Groningerland in herfsttinten, lokt het u niet aan? Al worden we steeds zuiniger op onze fietsen! Maar de houten band om het voorwiel heeft reeds zijn intrede gedaan. Hij kwam zich gisteren presenteeren voor het Nieuwsblad en een proefrit bewees, dat hij op een vlakken weg aanvoelt als een harden luchtband. Wie dus zijn weg kan kiezen langs asfaltwegen of tegelfietspaden vindt hier nog een toekomstmogelijkheid voor zijn fiets.
Het is de tijd, waarin we ons steeds weer moeten bezinnen op de beste mogelijkneden. Mopperen en bij de pakken neerzitten hooren niet bij den Nederlandschen geest. Van de week trof mij een plaatje in een der Hollandsche bladen, omdat ik daarin iets zag, dat voor Groningen navolging verdient. Het lijkt me net iets voor het Brokkenhuis. In Haarlem is namelijk in het leven geroepen een „ruilbeurs voor kleeding en schoeisel”. Men weet het, vooral in de gezinnen met weinig kinderen komt het vaak voor, dat kleeren blijven liggen, omdat ze te klein geworden zijn, dat schoeisel bij den groei der voeten niet wordt afgedragen. In groote gezinnen komt het niet zoo gauw voor, daar „valt” de een vaak in den ander, en blijft er niet gauw wat liggen. Nu is daar in Haarlem een gelegenheid geschapen om nog niet versleten kleeding te ruilen. Mientje van X, tien jaar oud, is uit haar jurkje gegroeid, maar Trijntje van IJ, 8 jaar, past er prachtig in, terwijl mevrouw X juist een passend broekje voor haar jongsten bengel vindt in de aangeboden garderobe van de familie Z. Daarin zit wel „muziek”, ook voor ouderen. U hebt misschien te nauwe schoenen, mooie, maar in het gebruik een ramp. Wie weet, kan u er een ander een grooten dienst mee bewijzen, waarin een wederdienst ligt opgesloten voor u zelf. Ik hoop, dat de heer Klaassens dit Haarlemsche voorbeeld eens in overweging wil nemen, althans de ervaringen aldaar laat peilen.
En mag ik tenslotte nog eens herinneren aan onzen plicht tot afschermen. De dagen worden korter, en al gaan velen ’s avonds nog met licht naar bed, de tijd begint weer te naderen, dat we ’s avonds met de lamp op zitten. Dan behoort het huis verduisterd te zijn. We vergeten het zoo licht, we draaien zoo gemakkelijk het knopje om, maar de verduisteringsmaatregelen zijn nog geldig en al hopen we, dat we weer spoedig volop het licht kunnen laten uitstralen en niet meer in het donker behoeven te gaan, nu zitten we nog in den tijd, dat er geen licht naar buiten mag schijnen. Men denke er om, want tegen overtreders wordt krachtig opgetreden.
___________________________________________________________ |
Naar Bezoekers Electra