___________________________________________________________ |
16-08-1840 Weekblad van het Regt No. 117
Wij hebben in 115 gemeld, dat de personen Meeter en J. H. Bolt, redacteur en drukker van het dagblad: de Tolk der Vrijheid, voorlopig op vrije voeten gesteld zijn, terwijl hunne zaak naar de correctionele terechtzitting is verwezen.
Wij hebben ons tot dus verre onthouden om van deze vervolging anders dan een bloot berigt te geven, doch kunnen thans niet voorbij aan te merken, dat, van den aanvang af, naar de oppervlakkige, maar tevens hoogdravende berichten, deswege in omloop gebracht, ons de vervolging zeker ten criminele als te ver gedreven voorkwam, daar had het ons toescheen, dat is van wafelkraam-praatjes, tot zelfs buiten ’s lands, wat te veel geruchten is gemaakt, en mijn eenige, misschien onbetamelijke uitdrukkingen, te gereedelijk in eene republikeinsche zamenspanning heeft veranderd, waarvan het plan wettigt een copy zal geweest zijn van dat in de woning van Oxford gevonden, en dat, als het Groningse exemplaar, in rook verdwenen is.
Scherts ter zijde, is het onbetwistbaar, dat de beschuldigden aan de ruime opvatting der vermoedens een paar maanden zeer harde gevangenis, de vernietiging van hun blad, en wat erger is de bekladding van hun naam te wijten hebben.
Vooral halen mij zulks op om aan te merken, dat dit geval aan sommige dagbladen moge ten leer verstrekken een weinig voorzigtiger te zijn met vervolgd wordende personen, nog vóór zij zijn verwezen, in hunne artikelen te veroordelen, ze met zwarte kool te teekenen, zelfs hunne familie-betrekkingen te beschimpen, en kleingeestig dezelver nederig beroep in belagchlijk daglicht te stellen, voorts grote ophef van hunne wandaden te maken, die niet in de wezenlijkheid maar in het brein de schrijvers bestaan.
___________________________________________________________ |