14-10-1960 H. D. Louwes door dr. J. G. Oortwijn Botjes

___________________________________________________________

14-10-1960 Groninger Landbouwblad, vrijdag door dr. J. G. Oortwijn Botjes

H. D. Louwes in zijn vooroorlogse tijd
door dr. J. G. Oortwijn Botjes

  Herman D. Louwes werd in 1893 in Westpolder bij Ulrum geboren en heeft daar ook tot voor korte jaren als boer op het ouderlijke bedrijf gewoond.
  Hij had het slechter kunnen treffen met zijn geboorteplaats, want in de Westpolder woonden velen die tot de geestelijke elite van de Groninger boerenstand gerekend konden worden. Ik noem slechts de families Mansholt. die op agrarisch, sociaal en economisch gebied zoveel hebben gepresteerd.
  En daar was verder de dijk waarop Louwes zo gaarne wandelde en van waar men een uitzicht had op het polderland en op de Wadden. Alles in de omgeving van Louwes ademde ruimte en dit heeft zeker zijn geest beïnvloed.
  Aanvankelijk wilde Louwes theologie studeren, maar de hinder, die hij op jonge leeftijd aan zijn ogen ondervond, deden hem hiervan afzien. Maar het kerkelijke leven heeft toch steeds zijn grote belangstelling gehad. Op de bijeenkomsten der Woodbrookers te Barchem heeft hij dikwijls het woord gevoerd en uiting gegeven aan hetgeen op dit punt innerlijk in hem leefde. 

  Toen hij na het beëindigen van zijn studie aan de landbouwschool te Groningen in de ouderlijke woning terug was gekeerd waren er twee plaatsen waar hij gelegenheid had zijn geest te ontplooien, nl. de rederijkerskamer Azinga en de afdeling Leens van de Groninger Mij. van Landbouw. In zijn jeugd bloeiden de rederijkerskamers in Groningen en zij hebben er werkelijk toe bijgedragen, dat de jongelui zich vrijer leerden bewegen en hun gedachten leerden verplaatsen buiten de boerderij. Op latere leeftijd heeft Louwes nog eens uitdrukkelijk op het nut van deze rederijkerskamers gewezen. I

Een veel grotere betekenis had voor hem de afdeling Leens van de Groninger Mij. van Landbouw. Want in deze afdeling brachten eminente figuren hun opvattingen op agrarisch, economisch en sociaal gebied tot uiting. Via deze uitstekende afdeling werd Louwes later lid van het hoofdbestuur van de Groninger Mij. van Landbouw en spoedig, in 1930, voorzitter van deze Maatschappij.
  Mijn eerste kennismaking met hem had plaats bij gelegenheid van de huldiging van de heer Heidema, aan wiens voorlichting de Groninger boerenstand zoveel te danken heeft. Hij sprak toen als vertegenwoordiger van de leerlingen van de school. De inhoud van zijn rede en de vorm ervan gaven toen reeds aanleiding tot het koesteren van grote verwachtingen omtrent de toekomst van de jeugdige spreker. Deze verwachtingen zijn ruimschoots in vervulling gegaan. De openingsredes, die hij later hield bij de jaarlijkse algemene vergaderingen van de Groninger Mij. van Landbouw werden zo gunstig beoordeeld, dat ze op voorstel van dr. E. H. Ebels werden gebundeld en uitgegeven. 

Toen Louwes in 1930 dr. Ebels als voorzitter van de Groninger Mij. van Landbouw opvolgde stapte hij nu niet bepaald in een bed van rozen. Want de ergste conjunctuurcrisis en de ergste landbouwcrisis, die wij ooit hebben gekend was omstreeks 1929 begonnen.
  De prijzen der agrarische produkten daalden tot ongekende laagte en de Groninger boeren verwachtten van hun organisatie hulp in de benarde omstandigheden, waarin zij verkeerden. Maar in het hoofdbestuur en het dagelijks bestuur van de Groninger Mij. van Landbouw waren er aanvankelijk velen die het alom geprezen principe van de vrijhandel niet wilden loslaten en die meenden dat de crisis wel uit zou zieken. Naarmate echter de toestand slechter werd wijzigden zich ook hun meningen. Op de algemene vergadering van de Mij., die op 30 december onder het voorzitterschap van de heer Louwes gehouden werd en die door dertienhonderd leden werd bezocht, werd besloten dat de Gron. Mij. van Landbouw in samenwerking met de drie Centrale Landbouworganisaties sterke aandrang moest uitoefenen op regering, parlement en volk tot bestrijding van de noodtoestand waarin de boeren verkeerden. 

  Louwes heeft daarbij als voorzitter van het KNLC en als voorzitter van de Gron. Mij. van Landbouw steeds gezocht naar bundeling van de krachten, die de belangen van het platteland moesten verdedigen. Zijn helder oordeel en zijn beminnelijke persoonlijkheid maakten hem daarvoor in hoge mate geschikt. Duidelijk zag hij in dat boer en landarbeider grote gemeenschappelijke belangen hebben en dat deze belangen het best in een gemeenschappelijke organisatie konden worden gediend. Het Landbouwschap, dat later is opgericht en waarvan hij de leiding kreeg toegewezen was mede het resultaat van zijn streven tot samenbundeling en verzoening van allen die op het platteland werken. 

  Samenwerking heeft hij ook verkregen met de boerenbonden, die in de crisistijd werden opgericht. Hij heeft de leden van deze bonden kunnen overtuigen dat hun streven en dat van de bestaande landbouworganisaties op de voornaamste plaatsen gelijk was gericht.
  Grote sympathie heeft Louwes ook steeds gevoeld voor de volkshogescholen, omdat hij daarin een zeer waardevol middel zag om de blik van de jonge mensen ten plattelande te verruimen en hen tot activiteit in de meest gewenste richting aan te sporen.
  Bijzonder groot belang werd door hem gesteld in de ontwikkeling van het landbouwhuishoudonderwijs en in het werk van de bond van plattelandsvrouwen. Hij besefte dat de technische en geestelijke ontwikkeling van de vrouwen niet minder belangrijk was dan die van de mannen. 

  Aan de veelzijdige werkzaamheden van de heer Louwes kwam voorlopig plotseling een eind toen de Duitsers ons land waren binnengevallen en in samenwerking met hun Nederlandse vrienden de Landstand hadden opgericht.
  Door een verordening van de Rijkscommissaris van het bezette gebied werd de Gron. Mij. van Landbouw aangesloten bij de Ned. Landstand en vereisten de besluiten van deze maatschappij de goedkeuring van de heer Roskam.
  Het Dagelijks Bestuur van de Mij. besefte dat hiermee haar taak was afgelopen. De voorzitter, de heer Louwes, heeft het op de volgende wijze uitgedrukt: „Velerlei gevoelens zullen ons bestormen, wanneer wij ons bewust worden dat van onze standsorganisaties na tien jaar arbeid moet worden vastgesteld: het einde is er”. „Wij zullen dit echter waardig en kalm dragen. Wij zullen als boer op onze bedrijven ons geheel blijven geven aan ons werk. Wij houden vast aan de gewijde gelijkenis van de tarwekorrel, die in de aarde valt en vergaat, maar te zijner tijd veelvoudige vruchten voortbrengt”. 

  Op de laatste vergadering van de Groninger Mij. van Landbouw is door de heren Lindenbergh en Ebels hulde gebracht aan de aftredende voorzitter. „Zelden”, zegt de heer Ebels heeft de Nederlandse boerenstand iemand voortgebracht die zo zeer gewaardeerd werd ook buiten de kring van de landbouw, die het oor had van de besten in den lande en die daardoor zoveel heeft kunnen doen voor de gelijkgerechtigdheid van onze boerenstand in de Nederlandse samenleving. Hij sprak verder de hoop uit dat er voor de heer Louwes in het landbouwverenigingsleven nog een grote taak was weggelegd.
  Deze hoop is zeker in vervulling gegaan, want na het beëindigen van de oorlog werd de heer Louwes de centrale figuur, waarop aller aandacht in het agrarisch deel van Nederland was gericht. De Groninger boerenstand kan er trots op zijn dat ze een man met zoveel gaven van hoofd en hart en met zoveel liefde voor het platteland tot de zijne mocht rekenen.  

___________________________________________________________

Naar de Gebroeders Louwes