___________________________________________________________ |
09-11-1907 Nieuwsblad van Friesland, zaterdag
Noodlottig ongeval bij Groningen. Vijf personen verdronken.
Donderdagmorgen verspreidde zich van uit Groningen als een loopend vuur de tijding van een allertreurigst ongeval, dat een der aanzienlijkste familiën des lands, ook in Friesland welbekend, en nog eene andere familie in diepen rouw heeft gedompeld. De familie van Panhuys (jhr. mr. J. Æ. v. Panhuys, vroeger burgemeester van Tietjerksteradeel, later Commissaris der Koningin in de provincie Groningen, oud-vice-president van den Raad van State, laatstelijk minister van Staat, zijne echtgenoote Vrouwe van Panhuys—Looxma, hun zoon jhr. Hobbe van Panhuys, burgemeester van Leek en lid der Prov. Staten van Groningen, en diens echtgenoote Vrouwe van Panhuys—de Blocq van Scheltinga) was Woensdag op bezoek geweest bij den burgemeester van Groningen. Te ongeveer 10 uur in den avond, toen ‘n dikke mist alle uitzicht belemmerde, keerden ze in een met twee paarden bespannen gesloten rijtuig, de koetsier en de huisknecht op den bok, naar hunne woonplaats de Leek terug. De weg daarheen loopt een heel eind langs het diep grootscheepsvaarwater het Hoendiep. Hoe nu het ongeval precies heeft plaats gehad, is nog niet opgehelderd, maar zeer waarschijnlijk is de mist zoo ondoordringbaar geworden, dat op het punt waar bij het Oude Tolhuis tusschen Groningen en Hoogkerk de weg een bocht maakt, weg en water niet meer van elkander te onderscheiden vielen, met het noodlottig gevolg, dat het rijtuig bij den steilen wal neer te water reed.
Naar de koetsier later verteld heeft, vreesde hij reeds dat het rijtuig te ver van den weg afraakte. Hij sprong van den bok, doch op hetzelfde oogenblik stortte het rijtuig te water, den koetsier meesleepende, terwijl de huisknecht van den bok slingerde en in de diepte verdween.
De tolbewaarder hoorde een akelig hulpgeroep en snelde onmiddellijk te hulp.
De koetsier werd vrij spoedig, hoewel bewusteloos, opgehaald en voorloopig in het huis van den tolgaarder opgenomen, van waar hij later naar het ziekenhuis te Groningen is overgebracht.
Voor de familie van Panhuys, opgesloten als zij was in het rijtuig, daar dit achteruit te water was gestort en het portier aan de achterzijde dus niet geopend kon worden, was redding eene onmogelijkheid. Alle vier moesten jammerlijk verdrinken.
In een oogenblik had zich de droeve mare naar Groningen verbreid. De burgemeester deed dadelijk de brandweer oproepen, die zich met fakkels naar de noodlottige plek spoedde. De burgemeester zelf ging mee. De politie kwam met twee brancards. De voorbijvarende Lemmerboot had een onverwachte, treurige taak te vervullen. Het rijtuig, waarvan nog één lantaarn brandde, welke door den grauwen mist een akelig schijnsel wierp op het water — dat hier een familiegraf was geworden — werd met behulp van de manschappen der boot opgeheschen, nadat de paarden, die nog leefden, waren afgespannen en op den wal gebracht.
Zooals wel niet anders verwacht kon worden, was bij geen der vier inzittenden nog eenig teeken van leven te bespeuren. Het lijk van den ouden heer v. Panhuys zat nog rechtop in het rijtuig. Nog later werd het lijk van den huisknecht opgehaald.
In droeven stoet keerden de twee brancards met twee der lijken naar Groningen terug, waar ze naar het academisch ziekenhuis werden gebracht. Later werden de andere lijken gehaald.
Heel Groningen, niet alleen de stad, maar heel de provincie, verkeert diep onder den indruk. De familie van Panhuys toch is niet alleen een der oudste adellijke Groninger geslachten, ze is tevens in stad en provincie hoog geacht en geëerd. Mevrouw van Panhuys—Looxma, vroeger gehuwd geweest met den heer Daniël de Blocq van Scheltinga, heeft toen en later als douairière langen tijd te Heerenveen gewoond. Bij de veertigers van thans was ze daar nog steeds ‘n aangename herinnering uit de kinderjaren. Vroeger, op Sintemaartensavond — ‘t kan nu de dag harer begrafenis zijn — trok een lange, lange stoet van kinderen hare deur voorbij met St. Maartensballonnetjes; ze werden dan zeer vrijgevig op koek getrakteerd. Sinds mevrouw van Scheltinga, zooals men haar te Heerenveen alleen kende, vertrokken is, heeft het Sint Maartensfeest voor de Heerenveensche jeugd een deel zijner aantrekkelijkheid verloren.
Het jonge echtpaar Van Panhuys laat twee kinderen na. Van het vreeselijk ongeval is onmiddellijk belicht gedaan aan H. M. de Koningin.
***
Nadere bijzonderheden.
Aan het Nbl. v.h. Noorden ontleenen we nog het volgende:
De ondoordringbare mist deed den koetsier Meijer het spoor bijster worden. Hij meende het tolhuis reeds gepasseerd te zijn en aan een bocht te zijn gekomen, die hij eerst later krijgen moest. Dit had het zoo noodlottig ongeval ten gevolge.
De paarden trachtten nog den wal te bereiken, de wagen werd daardoor omgedraaid en viel meteen op zijde, ‘t zoodoende voor de inzittenden onmogelijk makende zich te redden.
Vreeselijk moet de doodstrijd geweest zijn, dien zij daar gestreden hebben, verschrikkelijk ‘t drama, dat zich in ‘t rijtuig heeft afgespeeld. Wie echter zal iets meedeelen over de laatste oogenblikken van de vier personen, die zich elke hoop op behoud ontnomen zagen?
En dan de huisknecht Meindert van Wijk: ook hij heeft zich niet meer weten te redden. Niet zoo vertrouwd op den bok als de koetsier, moet hij niet zooals deze ‘n houvast hebben weten te krijgen en ver van ‘t rijtuig in ‘t water geslingerd zijn.
Angstig hebben zijn kreten om hulp in den stillen stik-donkeren nacht geklonken. De bewoners van ‘t tolhuis werden er door naar buiten geroepen, maar ‘t duurde lang voor zij wisten wat er eigenlijk aan de hand was. Eindelijk bemerkten zij een boven ‘t water uitstekend licht, dat de eene lantaarn van ‘t rijtuig bleek te zijn.
‘t Publiek groeide langzamerhand aan, maar helpen was op ‘t eerste oogenblik onmogelijk. Geen verlichting, geen touwen of andere hulpmiddelen. Wat moest men beginnen?
Aan den overkant lagen booten genoeg. Maar de eigenaar was in diepe rust. Geen geroep, geen geschreeuw kon hem wakker krijgen. Eerst toen de Lemmerboot voorbij kwam, had men materieel en kon men tot lichten van den wagen overgaan, wat dan ook dadelijk gebeurde.
Onderwijl was reeds brandweer en politie gealarmeerd en op de plaats des onheils aanwezig. Grillig-fantastisch verlichtten de fakkels ‘t terrein en wierpen ‘n schijnsel op den inhoud van ‘t rijtuig, waar de oude heer van Panhuys nog rechtop zat, overleden echter, terwijl ook de anderen niet meer in leven bleken te zijn.
Met behulp van ‘n ladder werd de koetsier op den wal geholpen, de huisknecht was echter nog steeds zoek, na lang dreggen werd ook zijn lijk opgehaald. De doctoren Houwerzijl en Hekman van Groningen en dr. Mansholt van De Leek waren spoedig op de plaats des onheils en poogden de levensgeesten der verdronkenen nog op te wekken, helaas te vergeefs.
Het huis van den tolbaas was in een lijkenhuis veranderd. Droef was de aanblik van de vijf lijken van hen, die nog pas zoo vol levensvreugde waren gekomen van een gezelligen disch en van wie vermoedelijk de gedachten wel niet bij den dood zullen zijn geweest.
Burgemeester van Starkenborgh was spoedig ter plaatse en zorgde er voor, dat de lijken werden overgebracht naar bet stadsziekenhuis per brancard van de politie en van het ziekenhuis zelf. Treurige plicht, die hij, nog pas gastheer, thans aan zijn gasten van daareven had te vervullen!
Dit is de lezing van ‘t ongeluk, zooals we die te Leek vernamen, een andere echter gaat ook rond, n.l. dat de koetsier, bevreesd geworden, door de mist van ‘t rijtuig gesprongen was en de teugels der paarden gegrepen had. Deze waren toen een weinig schichtig geworden, iets achteruit geloopen, waardoor de wagen in ‘t diep gleed.
Groote verslagenheid heerschte in de stad toen men het ongeluk vernam, maar niet minder is men te Leek onder den indruk, waar ‘t oude trotsche Nienoord staat, dat gedurende jaren de verblijfplaats der van Panhuysen is geweest, ‘t Kerkje te Midwolde bergt in het familiegraf nu reeds ‘t stoffelijk overschot van vele weldoeners uit ‘t zelfde geslacht en ook de overledenen moeten voor ‘t dorp alles zijn geweest.
Vol weemoed, met tranen in de oogen, wordt overal ‘t geval besproken: velen kunnen den omvang van ‘t verlies nog niet beseffen, gelooven nog niet, dat de familie niet weerkeeren zal. Vele arbeiders vonden door de beide heeren een goed bestaan en onzeker staat thans de toekomst voor hen open. Maar afgescheiden daarvan, ‘t vriendelijk optreden, overal, waar ook, van de omgekomenen zal in weemoedige herinnering blijven onder alle ingezetenen van het dorp.
Maar ook daarbuiten zal ‘t verlies worden gevoeld. Wat al is jhr. mr. J. M. A. van Panhuys voor stad en provincie, ja voor ‘t heele land niet geweest!
Den 17en October 1836 werd hij geboren op het aloude slot Nienoord, vroeger eigendom van zijn voorouders van moederszijde, de baronnen van Innhausen und Kniphausen. Na ‘t gymnasium te Winschoten en de hoogeschool te Groningen bezocht te hebben, werd hij op 8 Juli 1859 te Groningen tot doctor in de beide rechten bevorderd.
Kort na zijne promotie, gehuwd met jonkvrouw van Sminia (later is jhr. van Panhuvs in tweeden echt verbonden met de douairière de Blocq van Scheltinga, geb. Looxma,) vestigde hij zich op ‘t buitenverblijf „Jonghemastate” te Rauwerd, werd al spoedig tot schoolopziener benoemd, (in welke betrekking hij zich ‘n warm vriend van ‘t volksonderwijs betoonde) en tot lid der Provinciale Staten van Friesland gekozen. Vervolgens werd bij benoemd tot burgemeester van Tietjerksteradeel om den 15 October 1880 te worden geroepen tot het ambt van burgemeester van Groningen. Den 8 Januari 1883 werd hij Commissaris der Koningin in deze provincie, welk ambt, door hem tot 16 Februari 1893 hekleed werd. Vervolgens was hij Commissaris der Koningin in de provincie Overijsel van 16 Februari 1893 tot Augustus van dat jaar, toen hij, gehoor gevende aan den wensch van H.M. de Koningin vice-president van den Raad van State werd, toegerust als hij was met een grondige kennis van het Nederlandsche staatsrecht en de eigenschappen, die een staatsman behoort te bezitten.
Drie jaar lang heeft hij dit hooge ambt bekleed, om zich daarna om gezondheidsredenen uit het staatsleven terug te trekken en de laatste jaren van zijn welbesteed leven in rust op den huize „Nienoord” door te brengen. H.M. de Koningin benoemde hem om zijne groote verdiensten tot Minister van Staat. De overledene was ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, ridder 2e klasse in de Orde van den Gouden Leeuw van Nassau, en kommandeur in de Orde van Oranje Nassau.
Jhr. Van Panhuys laat drie dochters na en wel freule Van Panhuys te Groningen, freule Van Panhuys douairière van Speelman te Haarlem en freule Van Panhuys wonende in Gelderland.
Jhr. H. van Panhuys, de zoon, werd 14 Nov. 1868 te Bergum in Friesland geboren, werd den 26 September 1901 gekozen tot lid van de Provinciale Staten in het kiesdistrict Zuidhom, in welke hoedanigheid hij ook steeds de belangen dier streek met warmte behartigde en werd 1 Maart 1902 benoemd tot burgemeester der gemeente Leek. Verder was hij kamerheer in buitengewonen dienst van H. M. de Koningin.
Zijne overleden echtgenoot was eene freule de Blocq van Scheltinga. Het echtpaar laat een jongetje van 13 jaar en een meisje van 6 jaar na. De overledene was nog oud-voorzitter van het departement „Vredewold” van de Maatschappij tot Nut van ‘t algemeen en voorzitter van eene liefdadigheidsvereeniging. Welk een verlies het overlijden van de personen ook financieel voor de gemeente beteekent. moge blijken uit het feit, dat door den ouden heer Van Panhuys ruim f 7000, zijnde 1/3 gedeelte van den geheelen H. O. der gemeente Leek werd betaald.
De huisknecht Meindert van Wijk was ongehuwd.
Zijn vader, onbekend met ‘t ongeluk dat zijn zoon getroffen had, trok heden naar de stad, slechts gedeeltelijk voorbereid. Wel in kleineren kring, maar daar zeer zeker niet minder erg zal ‘t verlies van den oppassenden jongeman, worden gevoeld.
De koetsier is hedenmorgen naar zijn woning te De Leek vervoerd. Zijn toestand was heden vrij bevredigend. Zeer was hij onder den indruk van het geval, wat te begrijpen is, daar hij reeds jarenlang de familie Van Panhuys als koetsier heeft gediend.
***
Aan verschillende andere lezingen omtrent het noodlottig geval ontleenen we nog het volgende: De tolbaas De Vries en zijn vrouw, beiden oude menschen, en een jonge man die juist bij hen was, vlogen naar buiten, toen zij de plons in het water hoorden. In den donkeren mist was echter niets te onderscheiden. Bij den walkant gekomen, zagen zij alleen een rad en een brandende lantaarn hoven water uitsteken en bij het licht van die lantaren zagen ze onmiddellijk, dat het ‘t rijtuig van jhr. van Panhuys was. Rauwe doodskreten stegen er uit het rijtuig op. De jonge mevrouw Van Panhuys hoorde men roepen: „Och lieve menschen, help ons toch!‘ Maar men stond machteloos. Wel werd een ladder gehaald en over het boven water uitstekend wiel gelegd, maar men slaagde er alleen in den 62-jarigen koetsier Wouter Meijer te redden. Het rijtuig was niet open te breken en binnen weinige minuten verstomde het hulpgeroep.
De doodstrijd was volstreden. Die doodstrijd moet vreeselijk zijn geweest. Dat bleek uit den gehavenden toestand van de zoldering van het rijtuig. Toen pas drie kwartier later het rijtuig boven water geheschen werd en de inzittenden er uit konden worden gehaald, hebben de doctoren nog wel al het mogelijke beproefd om de levensgeesten op te wekken, doch men wist helaas vooruit, dat het vruchteloos wezen zou.
Het lijk van den 30-jarigen huisknecht Meindert van Wijck werd twee uur later opgehaald, ‘s Middags had hij nog welgemoed afscheid genomen van zijn meisje.
___________________________________________________________ |
De familie van Panhuys.
Jhr. mr. Johan Aemilius Abraham van Panhuijs, geboren huize Nienoord 17 October 1836, huwde 15 Dec. 1859 te Bergum Vrouwe Catharina Johanna van Sminia, geboren aldaar 14 Maart 1834, overleden te Groningen 3 April 1882.
Hij hertrouwde te Leeuwarden 27 Nov. 1884 met Vrouwe Trijntje Looxma, geboren te Oenkerk 18 Augs. 1845, douairière van mr. Daniël de Blocq van Scheltinga en dochter van Theodorus Marius Theresius Looxma en Vrouwe Berendina Johanna Willinge.
Uit het eerste huwelijk zijn 4 kinderen: drie dochters en een zoon:
Mevrouw de douairière Jhr. H. M. ridder baronet Speelman, geboren Jonkvrouwe Wendelina Cornera van Panhuys, den 15 Maart 1861 te Rauwerd geboren;
Jonkvrouwe Wiskjen Hobhine, geboren te Bergum 20 Juli 1863;
Ernestine Suffrida v. Panhuvs, geb. te Bergum 18 Juli 1866, en
de thans eveneens noodlottig omgekomen zoon Jonkheer Hobbe van Panhuys, geb. te Bergum 14 Nov. 1868, burgemeester van de Leek, lid Prov. Staten en Kamerheer in buitengewonen dienst, gehuwd den 5 Augs. 1892 met vrouwe Elske de Blooq van Scheltinga, geboren te Rosmalen 13 Oct. 1867, dochter van Frans Julius Johan de Blocq van Scheltinga en Jkvr. Anna Susanna Hermina Bowier.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
Jhr. Johan Aemilius Abraham van Panhuys, geboren te Bennebroek, 6 Juli 1894 en
Jkvr. Anna Susanna Hormina van Panhuys, geboren te Leek 5 Dec. 1901.
De ouders van den ouden jhr. Van Panhuvs waren:
jhr. mr. Ulrich Willem Frederik v. Panhuys, geb. te Groningen 5 Febr. 1806, lid Ged. Staten van Groningen, overl. aldaar 15 Febr. 1882; gehuwd te Leek 22 Mei 1830 met Vrouwe Wendelina Cornera barones von Inn- und Kniphausen, geboren huize Nienoord 9 November 1805, overleden te Groningen 6 Nov. 1878 (op denzelfden datum dus, waarop thans het onheil heeft plaats gehad).
Zij was de dochter van mr. Haro Casper baron von Inn- und Kniphausen en Vrouwe Susanna Elisabeth Alberda van Byma en Bloemersma.
De oude heer had een zuster en 5 broers:
I Jkvr. Bernardine Ernestine Hermenna van Panhuys, geb. 14 April 1832, douairière mr. Suffridus Ypey.
II Jkhr. Haro Gaspar v. Panhuys, oudontv. belastingen, geb. 23 Jan. 1835 (overleden).
III De oude heer.
IV Jhr. Ferdinand Scato, geb. 16 Aug 1838, overl. 1875.
V Jhr. Jan Ernst Albert v. Panhuys, geb, 28 Mei 1840, notaris te Groningen, overl. 16 October 1894.
VI Jhr. Willem Frans, geh. 3 November 1844.
VII Jhr. mr. Francois v. Panhuys, adv.-generaal bij het Gerechtshof te Den Haag, geb. 21 Aug. 1846, gestorven 17 Juni 1897.
De familie van Panhuys komt van origine uit Limburg. Men onderscheidt een Protestantsche en een Katholieke tak.
De geregelde stamreeks vangt aan met Servaes van den Panhuys, die in 1438 beleend wordt met het goed Belven.
De stamhouder der beide takken is Hendrik Aemilius van Panhuys, schepen en raad van Maastricht, wiens kleinzoon Abraham de grootvader was van den ouden heer, wiens vader de oudste der drie zonen was.
Deze Abraham werd bij Kon. Besl. d.d. 28e Aug. 1814 benoemd in de ridderschap van Groningen, terwijl zijn middelste zoon bij Kon. Besl. van 12 Mei 1874 den titel van baron kreeg bij eerstgeboorte.
Naar het Dagelijksch Advertentieblad te Groningen van particuliere zijde verneemt zal het stoffelijk overschot van Vrouwe van Panhuys geb. Looxma a.s. Maandag te Heerenveen begraven worden. De andere drie familieleden worden Dinsdag te De Leek naar hunne laatste rustplaats gevoerd.
___________________________________________________________ |
Naar 09-11-1907 Nieuwsblad van het Noorden
Naar Burgemeester Renne Lammert Dijkhuis