___________________________________________________________ |
09-08-1840 Weekblad van het Regt No. 115
Uit Groningen schrijft men van den 3 dezer: de Arr.-Regtb. alhier, heeft, op het daartoe strekkend requisitoir van den off. van just. bij dezelve Regtbank, verklaard, dat tegen de beklaagden E. Meeter en J. H. Bolt, en de anderen in het proces betrokken personen, geene voldoende bezwaren uit de instructie zijn gerezen, om hen verder te vervolgen, wegens misdadige samenspanning, in de termen volgende van art. 37, 89 en 91 van het Wetb van Strafr., mitsgaders in die van art. 307, in verband met art. 436 van hetzelve Wetboek, hen vroeger, te laste gelegd, doch heeft dezelve verwezen, elk voor zooveel hem betreft, op grond, van de wet van den 1 junij 1830, naar de correctionele terechtzitting, en tevens bevolen, dat genoemde Meeter in Bolt inmiddels in vrijheid zullen worden gesteld. Dien ten gevolge heeft deze in vrijheid-stelling dan ook dadelijk plaats gehad.
___________________________________________________________ |
Naar de processen