___________________________________________________________ |
06-01-1995 NRC Handelsblad
AMSTERDAM, 6 JAN.
Voor het eerst in haar 35-jarige geschiedenis trekt de Landbouw-Rai ongeveer net zoveel bezoekers als er boeren zijn: naar verwachting een dikke honderdduizend. Dat zegt iets over de boerenstand, die jaarlijks met twee procent afkalft, en over de vakbeurs zelf, waar de blijvers in de landbouw kennelijk steeds moeilijker omheen kunnen.
Donderdagochtend om zeven uur zit er al een stel Groningers te picknicken in de parkeergarage. Twee uur te vroeg, ach, wat geeft het, de Landbouw-Rai is een gebeurtenis. Maar voor Klaas Jan de Waard, een 51-jarige akkerbouwer uit het Groningse Kommerzijl, is een dag op de beurs geen gezellig uitje. Hij is “met angst en beven” naar Amsterdam gekomen.
Volgens het Landbouw Economisch Instituut (LEI) was 1994 een jaar van ‘inkomensherstel’ voor de boeren. Het gezinsinkomen op de 120.000 land- en tuinbouwbedrijven steeg met 20 procent ten opzichte van 1993 tot een totaal bedrag van 6,7 miljard gulden. En dat is wat akkerbouwer De Waard zorgen baart: dat zijn collega’s met hun goed gevulde portemonnees de verleiding naar ‘groot en meer’ niet kunnen weerstaan.
Ook al is de trend naar ‘beter en milieuvriendelijker’ ingezet, De Waard ziet geen kentering. “Door nieuwe investeringen ontstaan nieuwe overschotten, waardoor de prijzen dalen en de boerenstand verder uitdunt. De Landbouw-Rai is de motor van de tredmolen waarin de boeren zitten”, meent hij. Gekleed in een tweed-colbertje kuiert hij langs de melkrobots en mestinjecteerders. Op deze achttiende editie van de tentoonstelling hebben een recordaantal van 356 standhouders ruim 40.000 vierkante meter gevuld met een waar apparatenpark. “Geverfd ijzer”, zegt hij snuivend. “Wij zijn geen boeren meer, daarvoor is onze bedrijfsvoering te fabrieksmatig.”
De Waard is een kritische agrariër. Vijf jaar geleden verwierf hij bekendheid als lid van de ‘Bende van Vijf’, de harde kern achter de legendarische trekkerblokkade in Den Haag die zes weken heeft geduurd.
Zijn collega’s kennen hem nog. “Ha, die Klaas Jan!”, zeggen ze familiair.
“Heb je een beste prijs voor je aardappelen gebeurd?”
“Zeker, vijf gulden meer per mud. In november was ik al los.”
Sinds de aardappelboer in 1968 Sicco Mansholt aanhoorde, is hij een rebel. In een zaaltje in Groningen ontvouwde de toenmalige EEG-landbouwcommissaris zijn plannen voor het Europese platteland. “Ik herinner me nog dat hij zei: de toestand op het agrarisch gezinsbedrijf is a-sociaal”, vertelt De Waard.
Mansholt stuurde aanvankelijk aan op schaalvergroting tot ‘produktie-eenheden’ van 400 koeien in de veehouderij en tot ondernemingen van 500 à 1000 hectare in de akkerbouw.
Maar van dit soort ‘kolchozen‘ moesten zijn toehoorders niets hebben. “We wonen niet in Rusland”, zeiden ze.
Tegen de adviezen in is De Waard zich gaan richten op kwaliteit en contact met de consument – niet op bulkproduktie. Op zijn hoeve De Waarden, op de zavelgrond bij het Lauwersmeer, verbouwt hij Irene, Rode Ster en Eigenheimer in een vierslagsstelsel met granen, bieten en braak. “Oude rassen voor oude mensen die nog weten wat een aardappel is”, zegt De Waard.
Hoewel hij aan huis verkoopt staat er aan de dijk geen bordje ‘Aardappels te koop’. “Ben je gek! Ik wil niet iedereen als klant.” Alleen volk dat de boer kent komt op zijn land aardappels ‘zoeken’, dat wil zeggen: eigenhandig rooien op de knieën. Ze betalen per meter. Met dopjes op hun vingers tegen het scheuren van de nagels trekken ze knollen uit de klei; kruimige aardappelen zonder ‘glas’ die je het beste geprakt met karnemelkse pap kunt eten.
Met de stoppels van twee dagen op zijn kin had de aardappelteler in zijn schuur in Kommerzijl over zijn vak verteld. Over de ‘mishandeling’ van de aardappel tijdens het transport en in de winkel. Lange tijd verzette hij zich tegen de rooimachine (“daarin lopen de aardappels blauwe plekken op”), maar omdat zijn klantenkring langzaam uitsterft, moest hij wel.
“Als allerlaatste ben ik in de trein van de mechanisatie gestapt. Dat was vijf seizoenen geleden”, zegt hij met een zweempje spijt in zijn stem. Alsof de duvel ermee speelt: bijna is hij door zijn machine ‘opgegeten’. Hij liep naast de draaiende rooier, gleed uit en kwam met zijn been in het apparaat. Anderhalf uur had hij klem gezeten; te lang om een amputatie te voorkomen.
Nu sleept hij met zijn kunstbeen langs de Jacobsladders op de LandbouwRai. Hij is gekomen voor een nieuwe transportband (‘een inschuur-lijn’) die de knollen minder butst en kneust. Met een mengeling van haat en liefde laat hij zich in het paviljoen van Climax (’50 jaar module-bouw’) voorlichten over meelopende zijwanden en lamellenbodems.
De nacht voor de Landbouw-Rai kon hij niet slapen, zozeer had hij zich opgewonden over een uitzending van Tros-Aktua-In-Bedrijf waarin werd beweerd dat het met de agrarische sector al weer wat beter gaat. “Beter?”, riep De Waard tegen zijn tv-toestel. “De Nederlandse landbouw is een vermolmde eik die ieder moment in elkaar kan zakken.”
Toegegeven, de oogst van de afgelopen campagne was redelijk; de prijzen waren goed. Voor het eerst sinds jaren kunnen de boeren weer sparen. “Maar waarom was 1994 een goed jaar?”, vraagt hij provocerend. “Omdat onze lieve Heer met die mooie hete zomer grote delen van Frankrijk, Duitsland en België heeft laten verdrogen.”
Het liefst zou hij voor zijn verzamelde collega’s een speech afsteken, maar het Groninger bendelid is het actievoeren beu. Wat haalt het uit? Had Marx de boeren niet al vergeleken met een zak aardappelen, losse elementjes die niet tot een klasse aaneen te smeden waren?
De Waard is tot een soortgelijke slotsom gekomen. “Boeren, da’s een kar vol kikkers.”
___________________________________________________________ |
1990 en 1991: Protesten boze akkerbouwers