| ___________________________________________________________ |
02-02-1959, Ons Noorden maandag
Van het levende land
Het historisch keerpunt
Tot 1930 was de zorg voor de landbouw voor de regering een zeer bijkomstige kwestie. Zij had aan het ministerie van Binnenlandse Zaken een afdeling, die de titel droeg van: Directie van de Landbouw.
Een hoofdambtenaar zorgde daarvoor en de minister hield zich er gewoonlijk slechts zijdelings mee bezig.
Toen nu de crisis van de dertiger jaren over ons land en volk losbrak, was er eigenlijk niets, dat in staat zou zijn deze geweldig ingrijpende lawine te keren.
Geen geld, geen apparaat, geen gegevens, geen deskundigen en wat het ergste was: ook geen besef dat zich hier een verschijnsel openbaarde, dat niet weer van de regeringstafel zou verdwijnen. In 1930 en 1931 bepaalde men er zich toe, bij gelegenheid van de Troonrede te gewagen van de zeer zorgvolle toestand van de land- en tuinbouw. Men had toen nog de ijdele hoop, dat het een voorbijgaand verschijnsel zou blijken te zijn.
Maar de prijzenval werd zo diep, de situatie zo dreigend, de radeloosheid van de boeren zo ernstig, dat men wel gedwongen werd in te grijpen.
Het was de toenmalige minister Ruys de Beerenbrouck die de akkerbouw, die door de ontstellende val der graanprijzen het eerst en het zwaarst werd getroffen, te hulp kwam. Met zijn Tarwesteunwet trachtte hij althans één gewas voor de bouwboer tot een redelijke teelt te maken. Hoe provisorisch en weinig uitgewogen deze eerste wet ook Is geweest, wij kunnen met voldoening vaststellen, dat dit toch de eerste stap is geworden, welke de regering heeft gedaan om te realiseren, dat zij als overheid mede verantwoordelijk is voor het lot der onderdanen, wanneer deze, buiten hun schuld, in een economisch onhoudbare toestand worden gedreven. Deze eerste wet werd geleidelijk gevolgd door een hele reeks crisiswetten, waarvan de, door minister Verschuur ingediende, crisiszuivelwet voor de veehouders beoogde te bereiken, wat de Tarwewet voor de akkerbouw nastreefde. Al deze wetten hadden de opzet een uiterst minimum te garanderen aan de agrarische ondernemers. Niet meer! Een zodanig minimum, dat de sterksten het zouden kunnen uithouden.
Ik ga opzettelijk voorbij aan de trieste gang dezer jaren. Te bitter zijn ook thans nog, na vijf en twintig jaar, de herinneringen aan deze wanhopige tijd. Het ontbreken van een Pachtwet maakte alles nog veel schrijnender, al had de regering door de Pachtwet-Ebels ook op dit terrein haar goede wil getoond. Voor velen, ook voor de regering, had dit ingrijpen in de directe sfeer van de boeren- en tuindersbedrijven slechts het karakter van een incident.
Men dacht en sprak over crisiswetten, wetten dus, die door en tijdens de crisis dienst moesten doen en dan weer zouden kunnen verdwijnen. Het waren slechts zeer weinigen, die reeds toen beseften, dat de weg die de regering opging, een blijvende zou worden.
Toen de conjunctuur tegen de jaren ’38-’39 weer langzaam omhoog boog, stond het gehele landbouwbedrijf onder vigeur van de crisisregelingen. De koeien waren geteld en de varkens geboekt, de paarden stonden stuk voor stuk opgetekend. De bureauhouders hadden elke boerderij en ieders beslag in nauwkeurige staten ter beschikking.
Men wist nauwkeurig hoeveel hectaren aardappels, bieten, tarwe, rogge enz. enz. door iedere boer werd verbouwd, want de uitkeringen werden daarnaar geregeld.
De heer Louwes had een volledig overzicht van het gehele agrarische apparaat en beheerste dit uitstekend.
Midden in de crisisbeslommeringen kwamen toen in ’39 de geruchten over een dreigende oorlog. Het Hitler-regiem trad naar buiten met zijn steeds fellere en steeds grotere eisen jegens zijn buren. Toen besefte de regering plotseling, welk een kostbaar apparaat zij bezat wanneer de oorlog ook ons eigen land zou treffen.
De zorg van de crisisjaren werd vervangen door het dankbare gevoel, dat men over een agrarisch ,apparaat beschikte, dat met de nodige wijzigingen een uitnemend systeem van voedselvoorziening zou kunnen betekenen. Immers, Den Haag beschikte over de gehele agrarische inventaris van alle boerenbedrijven.
Men hoefde niets meer te vragen, de regering wist de aantallen koeien, paarden en varkens, zij wist hoeveel produkten voor het volk beschikbaar waren. Aan de lopende band werden, zodra de oorlog uitbrak, de regelingen tot verplichte Inlevering tegen vastgestelde prijzen ingevoerd. De paarden voor de bereden troepen, de koeien en varkens voor de vlees- en vetvoorziening, de tarwe, rogge, gerst, haver, erwten en bonen voor de brood- en zetmeelbehoefte, het lijnzaad, koolzaad, blauwmaanzaad voor de vettenindustrie (spijsolie en margarine), de bieten voor de suiker, enz. enz. De Duitsèrs stonden verstomd, toen zij de gang van deze gladde machine bezagen.
En tot 1943 lieten zij in hoofdzaak deze machine zijn gang gaan, wetende, dat de regelmatige voedselvoorziening ook voor de binnenlandse rust een ontschatbaar voordeel was. Zolang zij nog geloofden het Nederlandse volk door een matige behandeling voor het nationaal-socialisme te kunnen winnen, zolang zijzelf nog aan een snelle verovering van Europa geloofden, bewees het systeem van ir. S. Louwes zijn onschatbare betekenis ook voor tijden van oorlog.
Daarna, toen zij in beide illusies werden teleurgesteld en hoopten de oorlog met een vergroot Duitsland te kunnen beëindigen, begon de meedogenloze rooftocht en uitplundering van ons land.
De Landstand moest meedoen, de Nederlandse bestuurders doken merendeels onder, de Heimat werd volgestopt met de Nederlandse produkten. Toen brak het systeem.
De wanhopige laatste winter ligt velen nog vers in het geheugen. Hij werd vooral voor de grote steden in Holland een ontzettend zware beproeving.
Maar regering en volk beseften, welk een voorrecht een volk bezit, dat de onmisbare eerste levensbehoeften in eigen land ziet voortgebracht. En tevens, welk een zegen het is, wanneer de regering ten behoeve van dat hele volk kan beschikken over die kostbare produktie tegen zeer matige prijzen.
Crisis en oorlog hebben de betekenis van de eigen vaderlandse bodemcultuur diep gegrift in de hoofden en harten van alle weldenkenden. In de diepste nood was de landbouw geadopteerd, in de ergste ellende bleek dit kind het meest onmisbare. En dure eden werden gezworen, dat deze band nimmer mocht worden verbroken.
BOLSWARD. TJ. DE JONG.
| ___________________________________________________________ |
Naar Gebroeders Louwes