Brief 19-03-1854 Willem Beukma

___________________________________________________________

Plainfield den 19 Maart 1854.
De familie Sijtsma Beukma
Baflo

Geliefde Broeder en Zuster !
Wij hebben uw schrijven van Februarij wel en ter goeder tijd ontvangen, en om spoedig eens weer te durven hopen op eene dergelijke bezending van u, willen wij niet dralen om de uwe weer te beantwoorden.
Gij begrijpt ligt dat van alle plaatsen ter wereld ons een berigt regtstreeks van u, het aller aangenaamste is, zijt gij dus verlangend om eene bijdrage te doen tot ons genoegen – tot onze wezenlijkste en onschuldigste genoegens – weest dan niet dralend om ons van u te doen horen.
Ofschoon wij hier leven in het drukke Amerika, waar wij onze eigene bedienden zijn, iets, waarvoor wij arme menschen misschien wel eens worden beklaagd – hebben wij toch nog nimmer zoo ons in onze drukten verhoogt gevonden dat wij eenen brief van eenen veel geliefden vriend of vrienden niet ter goeder tijd hebben kunnen beantwoorden.
Doch misschien dat ik beleedigend ben, en het is u verre af dat dit mijne meening is, ik wil u slechts indagtig maken welke eene onaangename teleurstelling het steeds voor uwe zuster is, wanneer zij met iedere posttijd verlangend naar berigt van hare familie uitziet en dat die tijd steeds weer weigert hare wensch te bevredigen.
Vergeet niet, geliefde broeder & zuster, hare vriendschappelijke cirkel in hare onmiddellijke omtrek is zeer beperkt; een zeer groot deel van de belangstelling en genegenheid die zij hare natuurgenoten toedraagt, is en blijft steeds berustende bij u; doch het is zeer natuurlijk dat gij daar niet zoo zeer op let als zij, daar het gemis van haar voor u, immer minder groot is dan haar gemis van u.

Na deze lang voorafspraak, die gij mij zoo ik hoop niet ten kwade zult duiden, wil ik u zeggen dat wij u nog met geenerhande klaagliederen hebben te verontruste; wij leven ongeveer zoo genoegelijk met elkander voort als wij zulks in eenige toestand of ter eeniger plaats, zouden durven hopen.
Het is onbetwistbaar waar dat wij niet alles genieten en bezitten wat de hebzugtigheid der menschheid wel zou kunnen begeeren, maar wij zijn tevreden met den toestand die ons door het lot werd toegedeeld.
Wáár op deze wereld zouden wij durven hopen al onze begeerten te zien bevredigd? Die plek bestaat niet aan deze zijde van het graf.

Geliefde broeder, uwe belangstelling in ons lot is ons zeer aangenaam, zoo als mede uwe bereidwilligheid om voor ons belang waakzaam te zijn, ingeval dat wij hier dagten te verlaten; wanneer wanneer wij hier verlaten dan komen wij bij u; komen wij niet bij u dan blijven wij hier.
Ik wil dit geheel overlaten aan Hillechien, vrij van eenige invloed van mij; ik zal niet schromen om naar u terug te keeren en daar een bestaan te vinden, doch ook hier ben ik zeer tevreden, onze lieve Heer leeft overal, en overal zijn wij zijne kinderen; zouden wij kleinhartig bezorgd zijn voor de weinige behoeften tot ons onderhoud? Ik in geenendele, noch hier, noch elders.

Vader is nog in Lafayette; gister hadden wij van hem een brief, ons berigtende dat zij daar wél waren, Tjakko, schrijft hij, komt misschien in April of Mei hier ons een bezoek geven.
Zij hebben de nagelatene goederen en bezittingen van broeder Jan en Cornelis alles te gelde gemaakt; vader schrijft dat de zuivere opbrengst nabij $ 5.000 zal zijn, dat hij in zijn geheel aan Truda en mij zal afstaan.

Hadden wij nu ook nog een beetje bijstand van uwe zijde, dan zouden wij dra met de hele wereld kunnen liquideren, en dan zouden wij ons zoo onafhankelijk gevoelen als Diogenes in zijne ton, en naar ik mij voorstel, veel gelukkiger dan Nikolaas, den Keizer aller Russen, die ik toch niet geloof dat thans juist op zijn gemak is.

Onze schulden loopen tot nog toe nogal wat aan schade voor ons, daar de gewone intrest tot nog toe 6 percent is, en zoo wij iets over hadden, meer dan vereischt word ter betaling onzer schulden, zou het ons spoedig nog al wat mede helpen, daar hier gelegenheid genoeg is om het veilig niet te doen op 6, en ook op 7 percent; op die wijze zouden wij nogal spoedig uit een duizend doll. b.v., penningen kunnen besparen om eens een reisje mede te doen naar Baflo, want op een bezoek van u hoeven wij toch zeker niet te wagten, wij wenschen Truda en Johanna nog wel eens onverwagt over de drempel te komen op hun nieuw buitentje “Plainfield”.
Zult gij het dra goed hebben belommert? Zorgt dat gij niet gedoogt in dat opzigt de naam te hebben onteerd.
Ook wij doen iedere herfst en voorjaar aan het boomen planten zooveel als onze bezigheden toelaten; wij hebben hier een goede boomgaard; Plainfield levert daarvan een bewijs, en de door ons uitgezette boomen groeijen weelderig op; onze kerseboomen zullen eker dit jaar al tamelijk wat vrucht geven. Het oude appelhof dat bij onze komst hier al aanwezig was, is grootendeels aan het einde; het geeft ons evenwel nog al vrij wat appels, meer dan wij kunnen gebruiken, maar vele zijn niet van de beste soort; wij hebben jonge boomen op aanwas, die vader, nu twee jaar geleden, hier uitzette, in den herfst dien dat verlopen zomer van jutten waren opgeschoten, en waarvan vele nu veel hooger zijn dan mijn hoofd; deze moet ik nu dit voorjaar enten, en op een volgend jaar een nieuw appelhof daarmede aanleggen.
Wij hebben dit voorjaar nog al weer wat nieuw werk, met het omheinen van een tuin, dat nog niet was gebeurd, en vele dusdanige drukten meer. Ook maak ik een regenbak in ons schuurtje, tot gerijflijkheid ten watering van het vee, die, naar ik mij voorstel, veel gemak zal geven; mede had ik nog eenige schuttingen te verbrengen, door verkoop van een klein streepje van ons land aan een onzer buren die daarvoor een uitweg wenschtte te leggen. Al zulke dingen zouden kleinigheden worden genoemd bij een groningerlandsche boer, doch hier, waar al dusdanig werk naar mijne beide handen wagt, zijn het tezamen zaken van eenig gewigt, zoodat ik bij iedere morgen wel weet waarmede ik den tijd van den aanstaanden dag kan slijten, en den avond overvalt mij steeds wanneer mijn werk mij nog genoegen geeft.
Verleden voorjaar heeft vader een paar aspergie bedden aangelegd, die evenwel nog in geen jaar of twee van belang zullen opleveren. Ik schrijf u dit een en ander opdat gij moogt zien dat de tijd ons hier ook nog al wat afwisselingen oplevert die het leven aangenaam doen voortrollen. Hillechien zoekt mij veelmaals op bij mijn bezigheden, en vind met mij genoegen in den voortgang van het werk, zij is mij veeltijds een gode steun in het ontwerpen van nieuwe plannen.
Er word aan Plainfield van tijd tot tijd nog veel aangebouwd, ’t welk met ieder jaar schijnt te vermeerderen; heemsteden van een vierde acre groot, vooral niet beter gelegen dan een groot gedeelte van ons land, worden verkogt voor $ 150 tot $ 200. Zeker zullen wij ook ons land niet op den duur alles kunnen behouden, maar wij denken toch te blijven wonen waar thans ons huis is, hetwelk gerijflijk met ongeveer 2 acres grond kan blijven omringd; ook verkoopen wij niet van het andere dan met vrij wat voordeel.

Nog eenige letters omtrent uwe en onze verdere vrienden alhier. Bij Evert Borgman ben ik gister nog geweest, waar allen vlug waren; Reino is weer uitermaten vrolijk zooals immer voor dezen; hun jongen groeit fiks op en zal op den duur wel eens een man worden.
Remmert en Jantje wonen wat verder van ons af, wel een paar uur gaans, daardoor krijgen wij die gedurende het winterweer weinig te zien; wij horen evenwel nu en dan dat zij nog vlug zijn; eerlang gaan wij hen eens opzoeken.
Van van Houten hebben wij sedert eenigen tijd geen berigt. Douwe Teenstra is thans te Grand Rapids in Michigan op een molen; wij hadden laatst een briefje van hem; het beviel hem daar goed.
Theö is nog bij Berkmans, hier digt bij, maar hij komt hier niet veel.
De oude Jan Boer is hier ook nog, thans geloof ik bij Remmert; de jonge Jan Boer, die verleden zomer zijn vrouw verloor, is bij Evert, en ook Simon van Hoorn. De oude Antje Verburg woont nog in Everts huisje, en de jonge Antje is nog Reino’s meid.

Het papier word vol, de keerzijde is voor Hillechien; schrijft ons spoedig weer. Uw broeder & vriend. Wm. Beukma.

___________________________________________________________

Naar Brieven Klaas Jans Beukma, zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma