___________________________________________________________ |
Aan M. J. Sijtsma
Plainfield, April 14, 1850
Mijn lieve neef !
Ik dien hierbij nog wel nodig iets te vragen, het antwoord op uwen lange brief aan ons, die ons zoo aangenaam was, en niet het minst aangenaam was het mij, waarde neef ! dat gij indien waart begonnen te schrijven in het Engelsch, ik had wel eens gedagt dat gij spoedig weer alles daarvan aan de wand zoudt gooijen, nadat ik van u vertrokken zou zijn, maar nu zie ik, dat gij Cornelis Borgman daarin zeer weinig nog ten achteren zijt; in uwe uitspraak daarvan heb ik wel eens opgemerkt dat gij verder waart dan C., en door uwe aangeleerde kennis van de fransche taal geloof ik dat u het leren der engelse taal minder moeijelijk moet vallen dan hem, zoo gij daartoe slechts eenige moeite aanwendt – “but by persevering only you will overcome all obstacles”. Het is in C. waarlijk prijzenswaardig dat hij volstrekt geene moeite ontziet; zijne wil is zoodanig, dat hij daaraan al de hinderpalen afhankelijk maakt, en dan is het bezwaarlijk te bepalen waartoe een mensch in staat is.
Ik heb nu haast te weinig tijd om veel op de uwe te kunnen antwoorden. Meerendeels was die ook een antwoord op eene vroegere van vader; een eenige punten daarin evenwel verdienen wel een vollediger antwoord dan ik u nu zal kunnen geven; het geschrijf dat ik bij dezen, en bij mijnen vroegeren met Remmert aan uwe zusters zend is ook gedeeltelijk een antwoord op het uwe, tenminste zulks had ik gemeend.
Gister over acht dagen zal Remmert van N. York vertrokken zijn met een schip naar Antwerpen, zoodat gij hem spoedig na de ontvangst dezes, of misschien wel bijna tegelijk zult hebben te verwagten. Zijn verblijf in Holland zal wel kort worden, want hij wenscht met hetzelfde schip hier weer terug te komen.
Ik ben sedert eenige dagen nu wat begonnen te ploegen, maar het weer is nog bij voortduring zoo koud en nat geweest dat er nog niet veel van gekomen is.
Ik heb u in mijner laatsten van den 1 & 3 Januarij zoowat eene omschrijving gegeven van onze landerijen; het veld dat wanneer wij bij ons huis staan op de regterhand ligt bij de weg, willen wij gedeeltelijk bezaajen met haver, gedeeltelijk bepooten met aardappels en boeskool; het andere stukje links van dat, aan de kreek, groot ongev. 8 acres word met mais bepoot, benevens nog, ongeveer 5 acres tusschen ons huis en de bergrug; dan zaaijen wij om misschien nog eenig zomergerst, hetwelk alles met één span paarden (of nu hebben wij anderhalf, een paard hebben wij er onlangs bij gekogt) moet worden bearbeid; dus kunt gij wel rekenen dàt er niet zoo veel werk aan gebeurd, als bij u; evenwel geloof ik dat meerder werk het niet zou schaden. Mais hebben wij dezen winter ongeveer 140 bushel verkogt voor 54 cents het bushel; nu hebben wij nog wat te veel overgehouden; haver hebben wij verkogt a 33 cents, aardappels a 56 tot 62 ½ cents; appels van 37 ½ tot 50 cents; tarwe $ 1,12 ½; rogge ik meen 58 cents, en dus hebben wij geen produckten te koop gehad, en van deze nog zeer weinig; dus hebben wij tot nog toe nog al geen grote inkomsten, niet geevenredigd naar de uitgaven. Dat ziet er dan gek voor je uit, zult gij wel zeggen. – Ja wel, het schijnt wel zoo, maar niettegenstaande alles, wij hebben nog geen euvelmoed. Wij hebben onze berekening gemaakt dat er nog eens eene eerlang, 2 à 3 maal zoo veel uit deze boerderij moet worden gemaakt als thans tot nog toe, en wij denken onze pogingen aan te wenden om zulks te bewerken.
Ik weet wel dat dit u en ook onze familie op Bokum raar in de oren zal klinken, – als gij timmerlieden maar in staat zijt om zulke kuuren aan te richten, zult gij, en zouden zij misschien zeggen weet je wel dat gij geen eigenlijke boerenkoppen bezit?
– En toe kom desmeer over met je beste boerekoppen uit Holland om hier nevens ons te “boerken” wij durven ze alle dagen. Maar ik zou u niet een regt denkbeeld kunnen geven van een boerderij zoo als wij die hier aankogten; daar is geen vergelijking te maken tusschen een boerderij als men die in Holland koopt en die als deze; daarom is het dat wij ook geene regtstreeksche antwoorden kunnen geven op zulke vragen als men ons veeltijds voorwerpt; zoo als: wat krijgt gij al voor uwe producten – wat, en hoeveel verbouwd gij wel – hoeveel juk van die soort en hoeveel van die? enz zooals Klaas Borgman ons onlangs eens schreef, die ons eerst een lange lijst gaf van de opbrengsten van zijnen boerderij, en toen daarop een specifieke opgave wenste te hebben van de opbrengsten van onze boerderij daar tegenover. Ik beken het wel dat dan onze boerderij een zot figuur zou vertonen in vergelijking van de zijne. Maar niettegenstaande dit alles durf ik er in alle oprechtheid bijvoegen, dat ik liever boer ben zooals wij het hier zijn, dan zooals hij het daar is. Doch ik meen hiermede jegens Klaas volstrekt geen beleediging; ik wil maar zeggen dat de zaak niet regt wèrd verstaan Het papier is al te vol.
Schrijf ons spoedig weer. Uwe neef, Willem Beukma
___________________________________________________________ |
Naar Brieven Klaas Jans Beukma en zonen Jan, Kornelis, Willem Beukma en schoondochter Hillechien Beuckma