19-09-1856 Veetentoonstelling Wehe

___________________________________________________________

19-09-1856 Groninger Courant
KORT VERSLAG DER tentoonstelling te Wehe.

Op den 11den September 1856, des namiddags tusschen 3 en 6 uur, heeft er van wege de Maatschappij van Land- en Tuinbouw de Marne, te Wehe, eene tentoonstelling van vee plaats gehad.
Niet om de menigte, maar om het puik van het tentoongestelde vee, was deze tentoonstelling merkwaardig.
Er waren aanwezig zes paarden, een stier, tien schapen, drie hoenderen en twee konijnen.
Onder de paarden had men:

1) Een driejarigen zwarten hengst, zeer kloek en een toonbeeld van schoonheid, toebehoorende aan de wedw. J. Bulthuis te Mensingeweer.

2) Een twenter kastanjebruinen hengst, (Butjadingerlander) ingezonden door dezelfde.

Het berigt, voorkomende in de Provinciale Groninger Courant van heden, no. 111, betrekkelijk dezen hengst, schijnt het overtollig te maken, om thans nog over den bij uitstek schoonen vorm en den sterken bouw van dit dier te gewagen; echter kunnen wij niet nalaten, de liefhebbers van paarden op dezen hengst op nieuw te attenderen.

3) Drie tweejarige merriën, als:
a. eene donkerbruine;
b. eene zwarte stekelharige, en
c. eene zwarte;
respectivelijk toebehoorende aan de heeren J. Hegge en K. F. Wiersum, beide landbouwers te Kloosterburen, en den heer J. E. van Kampen, J.z., landbouwer te Wehe.
Alle deze drie paarden waren van de uitmuntendste soort, en de commissie stond schier verlegen om te bepalen, wien de voorrang toekwam.

4) Een twenter zwart ruin van den heer F. Wiersum, landbouwer te Wierhuizen.
Op dit paard was alleen af te dingen, dat het niet zoo uitmuntend draafde, als de vijf overige paarden; echter mag het niet uitgesloten worden van de volgende lofspraak op het paard, welke wij op de tentoongestelde paarden geheel van toepassing achten:

Edel is het paard. Als van metaal gegoten staat het daar, en toch is het rank en vlug als eene ree. Het waarschuwt, wanneer  het eenig vreemd geluid gewaar wordt. Ook is het gedienstig en schoon van ligchaamsvorm. Als een adelaar snelt het in de vlugt voort, en de vonken uit zijne hoeven herscheppen het donkere pad in eene vurige baan. Het zet de manen overeind, slaat zich met den staart in de zijden, als het op de jagt gaat. Het snuift en grinnikt van moed. Het siddert niet, maar ziet met een vurigen en helderen blik voor zich uit.

De stier was ingezonden door den heer D. L. Broekema, landbouwer te Pieterburen, waaraan door de kenners vele goede, ja, uitmuntende hoedanigheden werden opgemerkt. Ofschoon nog maar één jaar oud zijnde, scheen hij meer het dubbel van dien leeftijd te hebben bereikt.

De tien schapen waren ingezonden door de heeren H. W. Willemsen, R. Rietema, R. J. Loots en J. E. van Kampen, J.z., respectivelijk landbouwers te Warffum, Hornhuizen, Zuurdijk en Wehe.

Een ram, oud drie jaren, Engelsch ras, en een ooi, oud twee jaren, gekruist Engelsch ras, beide van den heer Willemsen, waren bewonderenswaardig vet. De ram had een gewigt en 233 halve Ned. ponden.

De ram, oud één jaar, mede gekruist Engelsen ras, van den heer Rietema, konde in vetheid  niet bij dien van den heer Willemsen halen; doch had een gewigt van 189 halve Ned. ponden.

Het nog in de wol zijnde Inlandsen ooischaap, van den heer Loots, woog bij driejarigen ouderdom 171 halve Ned. ponden. Dit dier, zeer rijp voor deszelfs bestemming, is verkocht voor f 40 en van de tentoonstelling naar het slagthuis geleid.

De overige schapen waren zes lammeren, of liever, naar derzelver grootte te rekenen, zes jonge schapen van den heer van Kampen, J.z.
Het bezigtigen van deze dieren verschafte aan allen tevens alle genoegen.

De drie hoenderen, zijnde een Cochin-China haan en twee hennen, waren ingezonden door den heer dr. A. Egges Post, te Leens, waaraan ieder welgevallen smaakte.

De twee konijnen, toebehoorende aan Egge Wiersum en IJsbrand van Kampen, beide te Wehe, waren van de grootste soort, haaskleurig, en ieder had een gewigt van omstreeks 11 halve Ned. ponden.

De Maatschappij heeft over geene fondsen, tot het uitreiken van premiën, te beschikken, en zij kan niet verder gaan dan aan de inzenders deswege getuigschriften af te geven. Deze getuigschriften zullen in de eerstvolgende vergadering der Maatschappij door derzelver voorzitter onder gepaste toespraak worden uitgereikt; wordende de inzenders beleefdelijk uitgenoodigd, om ook die vergadering met hunne tegenwoordigheid te vereeren, ofte wel zich aldaar te doen vertegenwoordigen.
Wehe, 13 September 1856. Namens de Commissie voor de Tentoonstelling: H. BLAAUWPOT, Secretaris.

___________________________________________________________

Terug naar Details Schilderij “Goliath”