| ___________________________________________________________ |
30-11-1983 Nieuwsblad van het Noorden, woensdag
TINGIETER AMSING IN GEORGANISEERDE CHAOS:
‘Eén keer was ik wat kwijt, maar verder heb ik alles binnen handbereik‘
Als niemand eraan komt weet Groningens laatste tingieter Harm Amsing (70) precies waar alles ligt in zijn werkkelder in de Brugstraat in Groningen onder de studentensociëteit Albertus Magnus. Vijftig jaar al bivakkeert Amsing in wat uitgroeide tot een georganiseerde chaos.
“Een keer kon ik iets niet vinden. Dat was toen ik eens een aantal voorwerpen verstopte na een inbraak. Die verstopte dingen was ik prompt even kwijt. Verder heb ik alles binnen handbereik.”
Vervolgens doet Harm Amsing een blindelingse greep in een stoffige hoek en haalt een stuk benodigd gereedschap tevoorschijn. Met een blaaspijp in de mond blaast hij de vlammen uit een brander naar het voorwerp om te kunnen solderen. Met blote handen zonder een bechermende bril.
Amsing is één van de laatste der Mohicanen.
Op een laag stoeltje zit hij. Een stoeltje met een plank erop om hard te kunnen zitten. Een stoeltje ook dat er al tientallen jaren moet staan. “Ik heb in al die jaren geloof ik maar twee stoeltjes gehad. Dat ding moét laag zijn omdat wij in dit vak altijd in mekaar zitten. Wij werken met de voorwerpen op de kniëen. Maar ik heb nooit lichamelijke kwalen gehad van die stoel of deze houding. Als ik thuis een tijdje op de bank of zo’n moderne stoel heb gezeten heb ik meer last.”
Een klant stapt binnen om zijn ter reparatie aangeboden tinnen beker te halen. Amsing vindt het ding ergens op een plank en houdt hem onder de kraan om te drinken. De klant doet dat ook, rekent vervolgens tevreden de prijs af en trekt de piepende deur achter zich dicht.
“Avondmaal”, verklaart Amsing het tafereel met een brede armzwaai. “Die beker wordt gebruikt bij het Avondmaal. Daar moet rode wijn in. Als de rand van zon beker te ver naar buiten staat drinkt het moeilijk. Wijn over de goede kleren. Vandaar dat ik die rand wat afgeslepen heb.” En enkele seconden later: “Die beker was niet bij mij gekocht hoor.”
Zuigfles
Het werk concentreert zich weer op de tinnen zuigfles. Een opdracht van een onderwijzeres. Voordat de bodem en de buik van de fles aan elkaar gesoldeerd worden slaat Amsing er het familiestempel in. Uit een hoekje van een met materiaal bezaaide werkbank haalt hij een klein stukje ijzer. “Als dat ding niet van mijn grootvader is dan is het misschien wel honderden jaren oud. Want de Amsing’s zitten als sinds 1620 in dit vak. Dat wisten wijzelf niet eens.
Ik dacht altijd dat het bij mijn grootvader begonnen was. Mensen van het Rijksarchief in Groningen hebben dat uitgezocht. Wij hebben verschillende stempels maar deze bestaat uit de letters BA, het wapen van Groningen, een roosje en een engeltje. Het eerste staat voor de initialen van mijn grootvader en de laatsten zijn vaktekens.”
De speen wordt nu gesoldeerd en met eenvoudige ‘ hulpmiddelen. en vaste hand glad geslepen. “Zo mooi lever ik hem niet af. In vroegere tijden was dat wél zo.
Het tinprodukt werd glimmend afgeleverd en werd dan in de loop der jaren vanzelf doffer. Maar nu willen de mensen dat de tinnen voorwerpen direct een doffe kleur hebben, dat lijkt antieker. Daarom verzuren we de voorwerpen.”
Amsing levert alleen aan particulieren. Aan bedrijven begint Groningens laatste tingieter – “het Nieuwsblad schreef enkele jaren geleden ooit eens dat de laatste tingieter uit Stad weg was, daar was ik behoorlijk boos over” – niet. “Nee, dan moet ik éénderde van de prijs afstaan. Dat kan misschien wel voor een fabriek die in massaproduktie werkt maar als individuele vakman is dat voor mij niet haalbaar. Bovendien kan ik geen grote produktie meer aan. Mijn grootvader en vader hielden er op hun 79ste mee op. Maar die hadden het voordeel dat ze een zoon hadden die het zware gietwerk deed. De blokken tin wegen 35 kg. en de vormen van brons en ijzer wegen ook zwaar. Zo’n met gesmolten tin gevulde vorm weegt gauw twintig kilo of meer en is ook nog gloeiend heet. Dat wordt me wel eens te zwaar want ik heb geen zoon die in dit vak wil stappen.”
Amsing heeft wel een zoon maar die past in het moderne stramien van de kinderen die niets zien in de zaak (lees: het gesappel) van pa. Maar in 1933 had Harm Amsing niet veel bedenktijd nodig toen zijn vader hem vroeg samen weer te beginnen met de produktie van tinnen koffiepotten, dé specialiteit van de tingieters Amsing door de eeuwen heen. “Mijn vader was er enkele jaren uit geweest wegens ziekte. Maar ook in die crisisjaren bleef de vraag naar de tinnen koffiepotten bestaan. Ik was toen loodgieter en had van tingieten geen verstand. Daarom werd ik door mijn vader in korte tijd klaar gestoomd want hij was bang dat de overlevering van het vak van vader op zoon achterwege zou blijven als hij zou overlijden. Normaal echter duurt het minstens vier jaar voor je het vak een beetje onder de knie hebt. Dan moet er ook al aan de eerste vereiste zijn voldaan: het vak in de vingers hebben. Als dat er niet is leer je het nooit echt goed.”
Amsing heeft al gezegd dat hij het wat rustiger aan doet. Hij probeert het gietwerk tot enkele keren per jaar te beperken en kan dan weer een tijdje vooruit. Van ophouden weet hij nog niet. “Ik kan nog aan de vraag voldoen maar een voorraad vormen van afgewerkte produkten lukt niet. Dat hoeft ook niet meer. Maar plotseling na vijftig jaar niets doen is voor mij nog een schrikbeeld. Ik ken mensen die na een werkzaam leven plotseling stil vielen met alle gevolgen van dien. Aan het einde van zondag voel ik me alweer onrustig. Dagen van ’s morgens zeven uur tot ’s avonds negen zoals vroeger maak ik niet meer. Ik.begin om negen uur en drink dan eerst koffie met de beheerder van Albertus Magnus hierboven. Aan de andere kant denk ik ook dat doorgaan tot mijn 79ste zoals mijn grootvader en vader deden moeilijk haalbaar wordt.”
Vijftig jaar
Volgend jaar januari herdenkt Amsing het feit dat hij precies vijftig jaar geleden begon met zijn tingieterij in het keldertje in de Brugstraat. De studenten van Albertus Magnus zijn bezig met de organisatie van een (foto)-tentoonstelling om enige inhoud aan dit opmerkelijke feit te geven. Amsing werkt (en praat) intussen noest verder.
Toen het aantal kijkers hem eens teveel werd kreeg hij van een vriend aan wie hij zijn probleem voorlegde een spreuk die scheef en stoffig in het keldertje hangt:
“Niets is erger voor mensen die het druk hebben dan bezoek van mensen die het niet druk hebben.”
Niettemin beseft ook Amsing dat onvrijwillige werkloosheid in deze tijd nu éénmaal een gegeven is. “Zeker, daar kun je niet altijd wat aan doen en soms vraag ik me ook wel eens af waar ik mee bezig ben op mijn leeftijd. Van dit werk zelf ben ik nooit ziek geweest. Maar ik kreeg enkele jaren geleden wel een maagkwaal van de voortdurende druk die mensen uitoefenen om hun bestelling op tijd te krijgen. Kijk, daar zit ik niet meer op te wachten.”
GER VAN GELDER
| ___________________________________________________________ |
Naar 1980 Koffie uit de kraantjeskan