| ___________________________________________________________ |
Kleinzoon Marten Douwes Teenstra schrijft in zijn Stads en Dorps Kroniek:
1785: [] Rijen-teelt.
De eerste zaaijing van winterkoolzaad in rijen met eene enkele rollende zaaitrom door den landbouwer MARTEN ÆDSGES TEENSTRA op Castor te Zuurdijk, in de provincie Groningen ingevoerd, alsook het houwken of behakken, ploegen, eggen en wieden van het kool- of raamzaad, en andere veldgewassen in rijen.
Bron: Dr. A. Numan 1827 | Iets voor Landbouwers over het zaaijen van Koolzaad [] op Rijen
| ___________________________________________________________ |
Iets voor Landbouwers, over het zaaien van koolzaad, en andere veldgewassen op rijen, met de Afbeeldingen van Werktuigen, welke hiertoe in de Provincie Groningen en Vriesland worden gebruikt,
door Dr. A. Numan,
Directeur van ’s Rijks Vee-Artsenrijschool, Hoogleeraar aan dezelve, en Secretaris der Commissie van Landbouw in de Provincie Utrecht, enz. enz.
Groningen, bij R. J. Schierbeek, 1827
| ___________________________________________________________ |
I N L E I D I N G.
De voordeelen van het zaaijen van onderscheidene graan- en andere veldgewassen op rijen, in plaats van het zaad uit de hand over de geheele oppervlakte des lands te strooijen, zijn reeds voorlang, door verschillende landbouwkundigen, betoogd en door de ondervinding bewezen.
Deze voordeelen bestaan voornamelijk daarin, dat hierdoor de gelegenheid wordt verkregen, om de gewassen, als zij aan den groei zijn, op eene geschikte wijze van onkruiden te kunnen zuiveren, en door tusschenploegen aanaarden, waardoor de groei bevorderd wordt, terwijl de grond zelf minder uitgeput, en, door herhaalde omkeering, aan den invloed des dampkrings wordt blootgesteld, hetwelk deszelfs vruchtbaarheid krachtdadig versterkt.
Ter bevestiging van het nut dezer wijze van landbouwing kan ook verstrekken, dat dezelve in die streken, alwaar zij eenmaal is ingevoerd en beproefd geworden, blijft bestaan, en bij voortduring wordt uitgeoefend.
De landman trouwens moge meermalen, uit een, niet zoo geheel verwerpelijk, beginsel, traag, doch ook niet zelden te bevooroordeeld zijn, om nieuwe handelwijzen aan te nemen, en zijne oude, door de ondervinding beproefde, gewoonten tegen dezelve te verwisselen, wanneer hij eenmaal van het voordeel is overtuigd geworden, hetwelk eene wezenlijke verbetering hem aanbiedt, zoo kent hij, in het algemeen, zijn belang genoegzaam, om daarvan gebruik te maken, en weldra ziet men dan den mens verlichten het voetspoor zijner, meer verstandige, voorgangers volgen.
Het zaaijen op rijen is inmiddels eene bewerking, welke op verre na niet algemeen, in ons land, wordt gebezigd. Slechts in weinige Provincien wordt dezelve opgevolgd.
Van waar deze nalatigheid, zal men vragen, indien zij zoo nuttig mag worden geoordeeld, als men dezelve doet voorkomem?
De oorzaak is zulks daarin gelegen, dat men deze wijze van landbouwing niet overal kent. In het algemeen trouwens wordt de gewone Landman te weinig bekend gemaakt met hetgeen, in andere streken, omtrent den landbouw plaats heeft. Het is inderdaad opmerkelijk, hoe landbouw kundige handelwijzen en gebruiken, in deze of gene Provincien of streken, kunnen bestaan, waarmede de Landbouwers der overige gewesten van hetzelfde land, jaren lang, even zoo onbekend blijven als met die van een ander land of werelddeel. Het geen hieromtrent, door kundige lieden, wordt medegedeeld, bevindt zich algemeen in uitgebreide werken, welke, door den Landman, weinig of niet worden gelezen, en veelal te kostbaar zijn, dan dat zij door hem zouden worden aangekocht. Verlangt men, dat hij iets zal te weten komen omtrent de voortgangen en verbeteringen, welke er in den Landbouw geschieden, daarmede voor zijn eigen bedrijf eenig onmiddelijk voordeel te doen, zoo moeten de schriften, welke hij lezen zal, niet alleen beknopt en duidelijk, maar vooral ook niet kostbaar zijn. Het zou daarom wenschelijk zijn, indien hem zoodanige zaken, welke voor den werkdadigen (practischen) landbouw belangrijk kunnen worden geacht, door middel van eenvoudige en kleine geschriften, meer werden aangeboden.
Ik wensch op dit stuk zoo te worden verstaan, dat met het gezegde alleen de groote menigte en geenszins zoodanige onbekrompene en meer verlichte Landbouwers bedoeld worden, die een’ wezenlijken sieraad van hunnen achtbaren en nuttigen stand uitmaken, en die hunne, niet geringe, kundigheden en rijpe ervaring ten aanzien van hun beroep, door het lezen van meer omvattende werken, door onpartijdig onderzoek en oordeelkundige proefnemingen, steeds trachten uittebreiden, en daartoe geene kosten of moeite ontzien.
Eene andere hoofd-oorzaak, waarom het zaaijen op rijen, tot dus ver, geenen meer algemeenen ingang heeft gevonden, is, indien ik wel zie, daarin te vinden, dat de werktuigen, welke daartoe worden, voorgesteld, insgeljjks veelal te omslagtig en te kosthaar zijn, dan dat dezelve voor den gewonen Landbouwer, tot dit oogmerk, in aanmerking kunnen komen.
Indien men trouwens de zaai-kassen, welke door THAER, VON FELLENBERG, en anderen hiertoe zijn uitgedacht en vervaardigd, – hoe schrander en doelmatig op zich zelf, in al derzelver zamengesteld heid gadeslaat, zal men zich moeten overtuigen, dat zij weinig geschikt zijn, om door den gewonen boer, of boeren-knecht te worden bestierd. Het voegt den Landbouwer bovendien zeldzaam zich een werktuig aan te schaffen, dat de aanmerkelijke som van twee honderd guldens en ver daarboven moet kosten, zooals dit omtrent de genoemde zaai-kassen plaats vindt. (Zie J. Kops, MAGAZIJN VAN VADERLANDSCHEN LANDBOUW, VI. Dl. III. St. (Blz. 470 No. 118.)
Maar wat meer is, waar zal hij zijn werktuig hersteld krijgen, indien het, op de eene of andere wijze, ontsteld en ontredderd wordt, hetgeen trouwens zoo dikwijls gebeurt, en te meermalen moet geschieden, naarmate het werktuig uit meer verschillende deelen bestaat, gelijk de gemelde zaai-kassen?: daar voorzeker de gewone handwerksman hiertoe niet overal in staat is. Wij mogen
dan sommige zaai-werktuigen van Engeischen of Duitschen en Zwitsersehen oorsprong, als meesterstukken van eenen schranderen uitvindings-geest, bewonderen, die ook met nut, door den rijken Landbouwer, kunnen worden gebezigd , – aan wier doelmatigheid wij dus, in zoo ver, niets te kort wenschen te doen, – nimmer zal men, om de aangevoerde redenen, derzelver gebruik algemeen zien worden; zoodat men zich daarvan die aanmerkelijke voordeelen niet zal mogen belooven, als de uitvinders zich welligt hebben voorgesteld. De werktuigen, welke, door den Landman, algemeen in zijn bedrijf, worden gebezigd, moeten weinig zamengesteld of omslagtig, maar integendeel zoo eenvoudig zijn, als mogelijk is; daar zij bestendig gebruikt, en niet altijd, op de meest omzigtige wijze, behandeld kunnen worden. Dezelve moeten niet kostbaar zijn, daar groote uitgaven weinig strooken met de inkomsten van den Landman, wanneer de voortbrengselen slechts een’ matigen of lagen prijs kunnen opbrengen, en zij behooren voorts overal te kunnen vervaardigd of hersteld worden, opdat de werkzaamheden geen onophoud behoeven te lijden, als het bedrijf moet voortgaan, gelijk in den zaai-tijd het geval is. En ofschoon dan al dusdanige eenvoudige werktuigen, in een of ander opzigt, eenige volkomenheid of eigenschappen missen, welke de meer zamengestelde en fraaijere, hoedanige wij hebben opgenoemd, bezitten, zoo doet de Landbouwer beter zich met de minder volmaakte te behelpen, en hetgeen aan de bewerking met deze ontbreekt, door hand-arbeid aan te vullen.
De wijze, om vooral zomer-gewassen op rijen te zaaijen, zoo als zulks in de Veen-kolonien der Provincie GRONINGEN, sedert langer dan 60 jaren, verrigt wordt met den zoogenaamden goot- of voren-jager, benevens den daarbij behoorenden blikken zaai-doos enz., is naauwkeurig beschreven door Wijlen den WelEdelen Gestrengen Heere Mr. SCATO TRIP, Lid der Commissie van Landbouw, in die Provincie. Men vindt die verhandeling in het MAGAZIJN VOOR VADERLANDSCHEN LANDBOUW van den Hoogleeraar J. KOPS, Dl. V. St. II. Blz. 222.
Er bestaat, in die Provincie, nog eene andere wijze van latere uitvinding, welke meer bijzonder, en tot dus ver, genoegzaam aldaar uitsluitend dient voor de zaaijing van winter-koolzaad op rijen, en vooral op klei-gronden gebezigd wordt, voor welke het gebruik van den voren-jager minder geschikt is.
Daar nu, deze manier van Landbouwing, in, vele streken, geheel onbekend schijnt te zijn, althans hier en elders niet in aanwending wordt gebragt, zoo heb ik geoordeeld aan de Landbouwers van deze en andere Provincien geen ondienst te doen met hen daarmede en met de werktuigen, welke daartoe worden gebruikt, bekend te maken, ten einde zich van dezelve te kunnen bedienen, om hunne akkers, op eene meer gemakkelijke wijze, van de menigvuldige onkruiden te zuiveren, waarmede deze algemeen maar al te zeer, tot nadeel der gewassen, bezet zijn, en welke aan derzelver opbrengst eene aanmerkelijke vermindering veroorzaken, voorts, om de vruchtbaarheid der gronden, zooveel mogelijk, te bevorderen.
Hoewel het zaai-werktuig, – zijnde de zoogenaamde kool-trommels, – welks gebruik en zamenselling ik hier wensch mede te deelen, zoo als gezegd is, hoofdzkelijk of alleen, in de Provincie Groningen, tot het zaaijen van winter-kool-zaad gebruikt wordt, zoo komt het mij nogtans voor, dat hetzelve ook, met veel gemak, tot het zaaijen van sommige andere en zelfs grovere zaden, als van granen, en ook van erwten en boonen zal kunnen worden ingerigt, indien men de bedoelde trommels slechts van geëvenredigde grootere of kleinere gaten voorziet, beantwoordende aan de grootte van het zaad, dat men ter aarde wil bestellen. Hiertoe heb ik het denkbeeld ontworpen, om de holle ligchamen of geraamten der trommels van losse banden te voorzien, waarin zich gaten van verschillende grootte kunnen bevinden, welke banden of ringen van deze afgenomen en er weder kunnen worden omgedaan, en waarvan men zich dan, bij verwisseling, bedienen kan, naar welgevallen. De beschrijving en afteekeningen der werktuigen, en van het, daarbij gevoegde, geraamte eens zoodanigen verdeelden trommels met deszelfs banden zullen mijne bedoeling nader verduidelijken. De overige werktuigen, op PL. I voorgesteld, worden bij de gemelde of andere rij-zaaijingen in GRONINGEN of VRIESLAND gebruikt.
Eindelijk heb ik hierbij ook de beschrijving en afbeelding gevoegd van eenen bonenzaaijer (PL. II.), welke almede in den Groninger Landbouw wordt gebezigd, tot het zaaijen van duive- en paarde-boonen op rijden. – Daar dit werktuig even zeer voor het zaaijen van erwten kan dienen of ingerigt worden, verdient hetzelve, om zijne doelmatige inrigting, ook meer algemeen te worden gekend.
En hiermede dan de aanleiding en het oogmerk van mijne bemoeiijng in deze opengelegd hebbende, zal het mij aangenaam zijn, indien daardoor eenig voordeel aan onzen landbouw, hoe gering het dan ook zijn moge, worde toegebragt.
Ik voeg hier alleen nog bij, dat ik, ten aanzien van het geen men hier over het zaaijen van koolzaad op rijen vindt medegedeeld, vele inlichtingen te danken heb aan den kundigen Landbouwer K. Jz. Beukema, wonende te Zuurdijk, in de Groninger Ommelanden, die mijne, betrekkelijk dit stuk, gedane vragen, met de meeste bereidwilligheid, de duidelijkste ophelderingen wel heeft willen geven. Ook de afbeeldingen der kool-trommels zijn mij door hem ter hand gesteld. Voor het een en ander betuig ik hem hier openlijk mijnen dank.
A. Numan.
UTRECHT, den 15 Maart 1827.
| ___________________________________________________________ |
BESCHRIJVING VAN HET ZAMENSTEL EN GEBRUIK DER TROMMELS, TOT HET ZAAIJ EN VAN KOOLZAAD
Door een naauwkeurig onderzoek, aangaande de geschiedenis van den enkelvoudigen koolzaad-zaaijer of trommel (Pl. I Fig. I.), wordt bevestigd, dat MARTEN AESGES, in leven voornaam Landbouwer te Zuurdijk, in het Hunsingo-Kwartier der Groninger Ommelanden, dit werktuig, voor het zaaijen van koolzaad, het eerst in gebruik heeft gebrag, in het jaar 1795 of 1796.
Het schijnt evenwel, dat hij hetzelve niet heeft uitgevonden. Waarschijnlijk heeft hij het verkregen van den Heer Cleveringa, woonachtig te Leens, die den trommel reeds vroeger en ook nog naderhand tot de verbouwing van cichorei op rijen in het groot had gebruikt.
AEsges had evenwel te voren reeds eene proef-zaaijing van winter-koolzaad op rijen ondernomen, door middel van een runder-hoorn, doch daartoe den trommel geschikter oordeelende, verzocht hij denzelven eerst ter leen van den Heer CLEVERINGA, en liet voorts dit zaai-werktuig, dat toen aan zijn oogmerk geheel voldeed, voor zich zelven vervaardigen.
Het werktuig, op zich zelf, is, sedert dien tijd, genoegzaam hetzelve gebleven; en heeft alleen in zoo ver verandering ondergaan, dat het, door de verbinding van meerdere trommels, tot het oogmerk van bespoediging der rij- zaaijing, geschikter is gemaakt, waardoor ook de manier, om met, hetzelve te werken veranderd is. Wijlen de Heer J. A. UILKENS, Hoogleeraar in de Landhuishoudkunde aan de Hoogeschool, te Groningen, en Lid der Commissie van Landbouw, in die Provincie, toen Predikant te Eenrum, vereenigde, in 1814 en 1815, een genoegzaam getal van dezelve te zamen om in eens een’ akker van 10 of 15 voeten breedte te kunnen bezaaijen. Dit zamenstel kwam, in 1816, in bezit van MENNO JANS BEUKEMA, toen Landbouwer te Vierhuizen, die hetzelve vervolgens tot die volkomenheid bragt, welke het thans bezit. (Pl. I. Fig. H.)
Het zamengesteld werktuig verdringt thans meer en meer het enkelvoudige, weshalve men de gemelde verandering als eene erkende verbetering moet beschouwen.
Ook kan nog als eene verandering, welke hetzelve heeft ondergaan, worden opgegeven, dat de trommel eerst van koper, doch nu algemeen, om den minderen prijs en de geringere zwaarte, van blik wordt vervaardigd. – Sedert de laatste jaren, zijn deze kool-trommels, in de Groninger Ommelanden, meer en meer in gebruik gekomen, zoo dat de voornaamste landbouwers zich, vooral in het noordwestelijk gedeelte of Hunsingo-kwartier, bijna, zonder uitzondering, daar van bedienen. Enkele bevooroordeelde en werkschuwende boeren mogen zich met het nieuwe enzich met het nieuwe en eenigzins meer omslagtige dezer handelwijze nog niet geheel kunnen vereenigen, terwijl welligt andere, doorgaans kleine landgebruikers, vooral in den laatsten tijd, door de kosten, om zich het werktuig, met de daarbij behoorende ploeg en egge, aan te schaffen, voor als nog, daarvan worden teruggehouden, – aan openlijke tegenbedenkingen of verachting dezer rij-zaaijing waagt zich niemand meer.
– Zij vindt op de zuivere kleigronden, zoo wel als op de kleiachtige zand- of zavelachtige gronden, met even goed gevolg, plaats, waaromtrent; dan ook geene bepalingen of uitzonderingen bestaan.
In de laatstgemelde streek der Provinçie-Groningen, worden de kool-trommels zeer algemeen te Leens, doch ook op andere plaatsen, gemaakt.
De enkele trommel, benevens het houten raam en den, daar aan zich bevindenden, stok komen aldaar op den prijs van f 2-50 centen, en een zamengesteld werktuig met vijf trommels op f 13.
Tot dus ver worden, in Groningen, deze trommels alleen tot het zaaijen van koolzaad gebruikt, en wel schier hij uitsluiting van winter-zaad, ofschoon men ook reeds begonnen is dezelye voor de zaaijing van zomer-koolzaad te bezigen,. hetwelk fijner van korrel is, dan het eerstgemelde. – []
| ___________________________________________________________ |

| ___________________________________________________________ |
Naar Marten Ædsges Teenstra